Eind vorige week stierven op Mount Everest 16 klimmers nadat een lawine op 6.500 meter hoogte, net onder kamp II, op de meest gebruikte route een groep sherpa’s verraste een goeie 700 meter lager. Het drama onderstreept dat ook op weg naar het dak van de wereld er twee werelden bestaan: zij die veel betalen en zij die een beetje betaald worden. Ra-ra wie het gevaarlijke werk doet.
Amper drie dagen na een ramp die in de kleine gemeenschap van de sherpa’s een immense impact heeft – dit is een beetje hun 9/11, begonnen de eerste berichten binnen te sijpelen van ongeruste westerse bergbeklimmers. Of ze dit jaar wel naar de top konden. Want uiteindelijk hebben ze daar duizenden dollars voor betaald, en in veel gevallen “maanden van hun leven opgeofferd om hun droom te kunnen verwezenlijken”.
Bovendien claimen ze dat de sherpa’s zelf ook naar boven willen, “de rationaliteit keert bij die mensen stilaan terug, ze hebben het geld nodig.”
Onder hen ook de Vlaming Jelle Veyt, die van Dendermonde naar Nepal fietste om daar de Everest te gaan beklimmen. Respect voor Jelle, maar het is volkomen ongepast.
De realiteit is dat het de sherpa’s zijn die zorgen dat Westerlingen tout court de berg opkunnen, en de realiteit is ook dat sherpa’s sterven opdat Westerlingen een ultieme recreatie-kick kunnen ervaren. Want uiteindelijk is het dat: recreatie.
Kaboutertjes
Wie denkt dat de laatste push naar de top van Everest het gevaarlijkste stukje – en het dodelijkste – is, heeft het mis. Het gevaarlijkste stukje ligt tussen de 6.000 en de 7.000 meter. Niet meteen voor de westerse klimmers, wel voor de sherpa’s die ervoor zorgen dat die 1.000 meter überhaupt te overbruggen valt. Want dat is wat de sherpa’s vrijdag aan het doen waren, een goeie maand voor het echte klimseizoen begint: ze waren al touwen aan het installeren, al materiaal naar boven aan het hossen, ladders aan het bevestigen en paadjes aan het effenen. Zodat straks, wanneer de buitenlanders weer eens komen klimmen, die het een ferm pak gemakkelijker zullen hebben.
Dikke portemonnee
Moest je daar nog in geloven, het broederlijk naast elkaar klimmen van de westerse mens naast de sherpa, het is een sprookje. Wie droomt van het Dak van de Wereld, heeft maar beter een dikke portemonnee. Het kost je al gauw 50.000 euro, de vergunning alleen al is 11.000 dollar momenteel. Sherpa’s verdienen per seizoen iets van een 25 à 30.000 dollar, tenminste de beste en meest ervaren, en daar zijn er maar een handvol van. “Gewone” dragers verdienen tussen 4 à 5.000 dollar. Wat nog steeds acht keer meer is dan het gemiddeld jaarinkomen in Nepal.
In The Himalayan Database staan 608 dodelijke ongevallen van klimmers en nog een 224 van “gehuurde” klimmers tussen 1950 en 2009. Die laatsten zijn dus de Sherpa’s. Opvallend is dat de doodsoorzaak verschilt. Terwijl bij de klimmers 40 procent sterft door te vallen, sterven bijna de helft van de sherpa’s door een lawine. Sherpa’s spenderen immers het grootste deel van hun tijd door het opzetten en bevoorraden van kampen in zones die gevaarlijk voor lawines zijn. De westerse, betalende klimmers, kunnen zo snel en efficiënt door naar de top van de berg, waar het risico op lawines veel kleiner is; maar de lucht dunner is en vallen dus vaker voorkomt.
Yellow Brick Road
Nogal wat gereputeerde klimmers hebben het de jongste jaren proberen duidelijk te maken: de sherpa’s hebben een yellow brick road naar de top van Everest gebouwd, en doen dan nog steeds, jaar na jaar. Zij zijn de degenen die de hoogste berg ter wereld toegankelijk hebben gemaakt voor een toenemende aantal westerse bergbeklimmers, voor wie de weg naar de top makkelijker en relatief veiliger is geworden. Voor de Sherpa’s geldt niet hetzelfde verhaal zoals vrijdag bleek.
Outside maakte een interessante vergelijking: ze bracht naar boven dat sherpa’s het gevaarlijkste beroep ter wereld hebben. Meer dan honderd keer gevaarlijker dan dat van mijnwerkers, veertig keer gevaarlijker dan vissers en tien keer gevaarlijker dan een Amerikaanse soldaat te zijn in Irak in de conflictperiode 2003-2007.