Crisis? Het antwoord van Barcelona: zelfvoorzienend worden

Barcelona is op zoek naar zijn toekomst. De stad kan bogen op een lange traditie van design en avant-garde, maar kampt vandaag met een economische crisis en een torenhoge jeugdwerkloosheid. Daarom kiest de stad voor de vlucht vooruit met een nieuw model: het wil tegen 2050 een slimme zelfvoorzienende, circulaire stad worden.

Dit artikel verscheen eerder al op Zeronaut en Plan C. Het werd geschreven door Sam Deckmyn, de conversation manager van Plan C, in de context van hun Additive Design Challenge. Dat is een wedstrijd voor designers met als doel de kracht van 3D-printen om te zetten in een positieve impact op mens en planeet.

Barcelona wil zelf in zijn eigen energie, voedsel én goederen voorzien. Met een slim waterbeheer, een slimme mobiliteit, lokale voedselketens, lokale energieproductie in decentrale smart grids, centrale verwarming per wijk… noem maar op. Om dit alles in goede banen te leiden, wordt de stad volgestouwd met sensoren, software en apps. De stad wordt zo een Smart City met het Internet of Things als zijn oren en ogen. Of zoals stadsarchitect Vicente Guallart de trend verwoordt: “Internet has changed our life but it hasn’t changed our cities, yet.” Of: hoe crisissen dwingen tot creativiteit en innovatie.

Maakindustrie opnieuw in het hart van de stad

Wellicht de grootste uitdaging voor Barcelona is het heruitvinden van de lokale maakindustrie. Barcelona wil de productie van goederen opnieuw inbedden in zijn stadskern, net zoals de ambachten in de Middeleeuwen een deel van de stad waren. Dat moet uiteraard op een 21ste eeuwse wijze gebeuren. Het achterliggende idee is dat de digitale burger lokaal kan produceren, terwijl hij globaal verbonden is. Economisch, sociaal en intellectueel werkt hij globaal; zijn voedsel, energie en spullen maakt hij lokaal.

Die lokale productie wordt dankzij computergestuurde productieprocessen steeds laagdrempeliger. Zoals computers zich in ijltempo verspreid hebben van logge, dure mainframes voor een handvol specialisten naar alomtegenwoordige toepassingen in ieders broekzak, zo zullen ook productietechnieken voor iedereen toegankelijk en beschikbaar worden. FabLabs, lokale digitale en open productie-ateliers, zijn daar een voorbeeld van: ze democratiseren de maakindustrie. Het maken van spullen is niet langer het alleenrecht van fabrieken, maar wordt dankzij Fablabs een haalbare optie voor iedereen met een idee en een portie goesting.

Volgens Neil Gershenfeld, MIT-professor en bezieler van de Fablabs, die onlangs even bij Plan C te gast was voor de Additive Design Challenge, zijn ze een tussenfase in de democratisering van de maakindustrie. Fablabs zijn volgens hem voor de productie-revolutie wat vroege hobby-computers voor de computer-revolutie waren: toestellen voor gemotiveerde voorlopers die graag experimenteren. De productie-revolutie bereikt volgens Gershenfeld over 20 jaar het stadium waarin computers zich nu bevinden, het internet-tijdperk, wanneer we allemaal over persoonlijke replicators kunnen beschikken.

Met andere woorden: het idee dat een stad tegen 2050 een aanzienlijk deel van zijn goederen zelf produceert, is zo gek nog niet. Barcelona ziet zijn netwerk van Fablabs als een catalysator in die ontwikkeling. Mensen komen er in contact met nieuwe technieken en ontwikkelen maak-vaardigheden. Vaak vinden ze er hun eigen broodwinning mee uit in de vorm van nieuwe competenties of heuse spin-offs.

Daarom lanceerde Barcelona het Fab City-project. De stad wil op termijn in elke wijk een Fablab oprichten en zo productie-activiteit opnieuw naar het hart van de stad brengen. Die lokale industrie moet het maken, herstellen en herbestemmen van goederen een boost geven. En misschien zelfs een nieuw model creëren voor een lokale economie, met lokale (circulaire) productie op maat.

Van PITO naar DIDO, oftewel: circulariteit

Een zelfvoorzienende stad moet uiteraard een antwoord bieden op het grondstoffenvraagstuk. Materialen moeten optimaal benut worden en zo lang mogelijk in het economisch circuit blijven. In de woorden van Gershenfeld en Guallart: Barcelona moet evolueren van een PITO-model (Product In, Trash Out) naar een DIDO-model (Data In, Data Out). Het massaal verschepen van goederen en reststromen moet plaats maken voor het massaal uitwisselen van kennis en technologie, een intensieve grondstofeconomie moet plaats maken voor een intensieve kenniseconomie. De stad wil naar een soort open autarkie, waarbij bits komen en gaan en atomen blijven (be)staan.

De planmakers hebben daarbij voorlopig echter een beperkte visie op grondstofefficiëntie: recyclage en verbranding voor energiewinning zijn de enige concrete strategieën die gepresenteerd worden. Maar Guallart en co geven ook toe dat ze nog niet alles in kannen en kruiken hebben. Ze zien een trend aan de horizon, weten nog niet hoe die concreet vorm moet krijgen, maar kiezen wel resoluut richting. En dát is de les die andere steden van Barcelona kunnen leren.