Gie Bogaert blikt terug op voorstelling nieuwe roman: “Roosevelt getuigt van een schrijnend gebrek aan vaderliefde”

“De Franklin Rooseveltplaats in Antwerpen is geen mooi maar wel een boeiend plein. Er passeren dagelijks duizenden mensen die allemaal hun verhalen en geheimen meedragen. Die worden nooit verteld. Ik heb altijd eens gestalte willen geven aan die verhalen.” Dat vertelde Gie Bogaert aan cultuurjournaliste Jelle Van Riet bij de voorstelling van zijn boek ‘Roosevelt’ in het auditorium van bibliotheek Permeke.

De Rooseveltplaats is een constante in het leven van Gie Bogaert. Hij kent het plein en het plein kent hem. De auteur van het bekroonde ‘Luchtgezichten’ werd er altijd al door gefascineerd.

De handdruk van Gie is stevig wanneer ik hem voor de tweede keer ontmoet in de lerarenkamer van het Sint-Gabriëlcollege in Boechout, drie dagen na de voorstelling van zijn boek Roosevelt. We zoeken een leeg lokaal waar we twee schoolbanken tegen elkaar schuiven en waar hij me, na het halen van een glas water, mijn eerste vraag uit de mond haalt. Wees eerlijk, wat vond jij van de boekvoorstelling?

Een journalist probeert altijd de waarheid te vertellen, dus zeg ik hem eerlijk dat de avond me geprikkeld heeft om zijn nieuwe boek te lezen, ondanks de aanmatigende houding van interviewer Jelle Van Riet. “Lief en charmant, onbevangen en rechtvaardig, groothartig en welgemanierd, bibliofiel en belezen”, zo beschreef ze zich alvorens zich voor te stellen als de Amélie Poulain van de Vlaamse letteren.

Was de avond niet bedoeld als lofbetuiging voor de schrijver? Blijkbaar niet: ze omschreef Gie Bogaert als een meesterleugenaar, een onbetrouwbaar sujet, een wolf in schaapskleren. Niemand zal dat nog kunnen ontkennen na het lezen van zijn elfde roman.

Gie Bogaert: “Een alternatieve aanpak die wel werkte. Na afloop kreeg ik te horen dat het een boeiende avond was. Met de stukjes die Warre Borgmans voorlas, vond ik het een geslaagd geheel.”

“Het boek is een beetje moeilijk om te brengen. Er zijn verschillende stemmen te horen. Je hebt een acteur als Warre Borgmans nodig om daar kleur aan te geven. Als ik dat zou doen, zouden die stemmen te veel op elkaar gelijken.”

Liegen

De Rooseveltplaats krijgt de stem van een sjofele man van 150 jaar. Franklin laat elf personages aan het woord die op een warme zomerdag in juli op zijn buik passeren. Een trambestuurder met overgewicht, een naaister, een zwerver met één been, een bejaarde toiletdame, een vreemdgaande arts, een literatuurdocent, een Pools hoertje, een jongen met een sporttas, een Iraanse kelner en een jonge vrouw die zwijgend op een perron zit te tellen.

Eén personage zegt niets, schrijft met een stuk krijt woorden op het Antwerpse plein. Jelle Van Riet omschreef hun persoonlijke verhalen als schokkend en ontroerend: de personages kruipen onder de huid van de lezer met hun wrok en onbehagen, lust en verlangens, kleine en grote geheimen. Weer noemde ze de schrijver een leugenaar en een huichelaar die zijn stilistische veelzijdigheid misbruikt om de lezer om de tuin te leiden. Met dat citaat van Bernlef aan het begin van het boek ontdoet hij zich volgens Van Riet van alle verantwoordelijkheid.

“Van die woorden schrok ik toch een beetje. Liegen is wel een thema in het boek, maar niet het enige. Daarnaast heb je het verhaal van de stad en van de mensen die hun geheimen meesleuren. Als schrijver van fictie ben je daarnaast altijd een beetje een leugenaar omdat je de dingen verzint. Dat Jelle Van Riet dat liegen zo accentueerde was onderdeel van haar aanpak die avond. Daar wist ik op voorhand niets van. Het verbaasde het publiek ook, in die zin was het wel een goede blikvanger. Zelf had ik voor een ander begrip gekozen om de thematiek te omschrijven. Het toespitsen op de leugen is een te enge interpretatie van het boek. Het gaat om het vertellen van verhalen die anders niet verteld worden.”

Pools hoertje

Daarnaast maakte de Amélie Poulain van de Vlaamse letteren, knipogend en met getuite lippen knikkend naar het publiek, haar vermoeden duidelijk dat de roman erg autobiografisch is. Ook nu ontkent Gie Bogaert dat weer stellig.

“Dat is niet zo. Ik schrijf niet autobiografisch. Je legt wel je ziel in al je boeken maar in dit geval is de afstand tegenover de thematiek groot. Groter dan in mijn vorige boeken. De thematiek van het verlies heeft mij lange tijd erg beziggehouden. Dat zie je duidelijk terug in mijn eerdere werken. Ik gebruikte gefictionaliseerde verhalen om met dat gegeven in het reine te komen. Dat is in ‘Roosevelt’ niet meer het geval. Wanneer je bij monde van een plein over een stad vertelt, sta je als schrijver sowieso al verder van de thematiek af. Door het kiezen voor een andere vertelinstantie dan die van jezelf, creëer je die afstandelijkheid. In dit geval is afstand het middel om het verhaal te vertellen.”

“Je kunt Roosevelt in die zin ook zien als een soort stijlbreuk. Ik kies hier voor een veel directer vertelperspectief dan in mijn vroegere werken. Alle personages worden aan het woord gelaten en vertellen in hun eigen stijl hun verhaal. Een zwerver spreekt anders dan een literatuurprofessor, die weer op een andere manier vertelt dan een Pools hoertje.”

Feeling

Van Riet sprak ook over zijn uitzonderlijke talent voor het vatten van personages, waar je instant mededogen voor hebt. Wat later vroeg ze de auteur of hij het maandblad Feeling leest om de lezer van de waarachtigheid van zijn personages te overtuigen. Een grove aantijging?

“In Roosevelt staat één citaat uit Feeling. Het personage voor wie dat van belang is, heeft het ook in het magazine gezien. Soms heb ik dingen gebruikt die ik gelezen of gezien heb, wanneer ik het gevoel had dat ik daar iets mee kon doen.”

“Ik heb geen mensen op de Rooseveltplaats geïnterviewd voor de verhalen in mijn boek. Daarvoor heb ik me proberen in te leven in de situaties van mijn – fictieve – personages. Ik heb wel veel tijd doorgebracht op het plein om het decor juist te kunnen schetsen.”

Erfenis

Vlak voor Warre Borgmans voor de laatste keer het woord van een personage uit het boek nam, kondigde Jelle Van Riet aan dat zoon Hans binnenkort zal debuteren. ‘Roosevelt’ lijkt voor haar in dat licht een gebrek aan vaderliefde te impliceren: vader toont zoonlief nog even hoe het moet. Kijk eens wat papa kan en hoe goed hij dat kan. Gie Bogaert lachte die uitspraak bescheiden weg. Hij vertelt glunderend over zijn debuterende zoon.

“Hans en ik helpen elkaar bij het schrijven. Wij zijn elkaars eerste lezer. In die zin leren we van elkaar. Hij leert uit de opmerkingen van een oudere lezer en ik leer van de opmerkingen van een jonge lezer. Het is een vruchtbare samenwerking. Toch willen we als auteur niet met elkaar geassocieerd worden. Elk boek moet zijn eigen weg naar de buitenwereld vinden. Het is knap dat mijn zoon op relatief jonge leeftijd een eigen stijl gevonden heeft. Hij legt de lat hoog met zijn jonge, wervende stijl. Zijn boek is niet gemakkelijk. Het is bedoeld voor een publiek dat literaire eisen stelt. Hij brengt het er met verve van af en hoop dat ook het grote publiek dat zal vinden. Zijn redacteuren en uitgeverij De Bezige Bij zijn alvast enthousiast.”

Volgende boek

Gie Bogaert, die net als zijn zoon op 28-jarige leeftijd debuteerde, voelt dat er nog een boek, misschien zelfs meerdere aan zitten te komen. Maar alles op zijn tijd.

“Wanneer de tijd rijp is, begin ik aan een nieuw boek. Nu wacht ik eerst af hoe het Roosevelt zal vergaan. Ik hou me niet bezig met de verkoopcijfers. Een boek moet zijn tijd hebben, het moet kunnen leven en besproken kunnen worden.”

“Je moet je als schrijver ook realiseren dat er niemand op je volgende roman zit te wachten (lacht). Ik zie me niet alleen als schrijver, maar ook als leraar. Ik ben blij dat ik nooit voor het voltijdse schrijverschap heb gekozen. Naar dat evenwicht heb ik toch een tijdje moeten zoeken, maar na al die jaren heb ik toch gevonden hoe ik het lesgeven met het schrijven kan combineren (Gie Bogaert is leerkracht Nederlands op het Sint-Gabriëlcollege in Boechout en geeft les op de SchrijversAcademie in Antwerpen, tvl).”

‘Roosevelt’ ligt in de boekhandel. Het boek Echo van Hans Bogaert verschijnt eind augustus.

© 2016 – C.H.I.P.S. StampMedia – Tess Van Linden