Hoe zit het nu echt met de vrije meningsuiting?

Een jaar geleden werd Frankrijk opgeschrikt door een bloedige aanslag op Charlie Hebdo. Geschokt en massaal werd er gereageerd op deze aanslag op het vrije woord. Charlie Hebdo werd op slag hét symbool van de vrije meningsuiting en de persvrijheid. Toch was niet iedereen het daar mee eens. Ze keurden de aanslagen niet goed, maar vonden dat het blad soms toch te ver gegaan was. Bestaat er dan toch zoiets als een grens op vrije meningsuiting?

Twee broers, Chérif en Saïd Kouachi, vielen op 7 januari 2015 zwaarbewapend de redactievergadering van Charlie Hebdo binnen en beroofden in totaal 12 mensen, waaronder 8 journalisten, van het leven. Geschokt en massaal werd er gereageerd op deze aanslag op het vrije woord. Cartoonist GAL noemde de aanslag zelfs “een 9/11 op de pers”.

Een ongeziene solidariteit spoelde over Frankrijk en ver daarbuiten. Iedereen was Charlie. Charlie Hebdo werd op slag hét symbool van de vrije meningsuiting en de persvrijheid. Toch was niet iedereen het daar mee eens. Ze keurden de aanslagen niet goed, maar vonden dat het blad soms toch te ver gegaan was. Dat hun publicaties de controverse niet schuwen werd in september van vorig jaar nog maar eens duidelijk. Toen verscheen op z’n voorpagina een cartoon van de verdronken kleuter Aylan. Dit lokte weer een enorme verontwaardiging uit op de sociale media. Was hier dan wel een grens overschreden? Bestaat er dan toch zoiets als een grens op vrije meningsuiting?

Voorzichtigheidsgevoel

Het was niet de eerste keer dat de kantoren van Charlie Hebdo geviseerd werden. Vier jaar eerder werd het hoofdgebouw al eens bestookt met een molotovcocktail. Dat was een reactie na een eenmalige publicatie van “Charia Hebdo”, waarin Mohammed zogezegd een soort gastredacteur was. U herinnert zich ongetwijfeld ook de Deen Kurt Westergaard die als loslopend wild werd gezien nadat in Jyllands-Posten enkele van zijn Mohammedcartoons verschenen.

Ook onze Noorderburen kregen een déjà vu-gevoel. Ze moesten meteen terugdenken aan de moord op Theo Van Gogh, in 2004. Kortom, het was niet de eerste keer dat het vrije woord geviseerd werd in onze Westerse maatschappij. Opmerkelijk is toch de duidelijke analogie die terug te vinden is in al deze feiten. Hierdoor heerst ook een soort algemeen maar zeker voorzichtigheidsgevoel bij de vrije mening.

Het perfecte voorbeeld hiervan vinden we ook bij onze Nederlandse vrienden. Namelijk de affaire met Gregorius Nekschot, een cartoonist met vaak stevige kritiek op de Islam. De man wenst vandaag de dag nog steeds anoniem te blijven uit schrik voor wraakacties. In Nederland hebben deze gebeurtenissen de debatten al veel eerder geopend, terwijl bij ons dit nog relatief onbesproken blijft. Want hoewel het recht op vrije meningsuiting ons enorm evident lijkt, is het dat absoluut niet. Heb je wel écht het recht om altijd je mening te verkondigen? Of zijn er weldegelijk duidelijke grenzen aan de vrije meningsuiting.

Grenzen?

We leven godzijdank in een beschaafd land. Hoe beschaafder het land, hoe groter je de kans loopt om beledigd te worden. Dat klinkt een beetje contradictoir en wat kort door de bocht, maar het klopt in beginsel wel. We hebben gelukkig het basisrecht om onze mening te kunnen verkondigen. Dit zorgt in de eerste plaats voor volledige persvrijheid. Dat we zo goed als alles ongecensureerd mogen publiceren. Bovendien moet die mening absoluut niet in overeenstemming zijn met hoe de heersende macht erover denkt of hoe de letter van de wet het voorschrijft. Integendeel, je mag net altijd kritiek uitoefenen op iedere machtsinstantie en je krijgt de kans die steeds te ridiculiseren.

Ook de geloofsgemeenschappen in ons land hebben nu ook eenmaal een zekere macht. Ook hier bestaat de vrijheid om een zekere kritiek te uiten, als het niet strookt met je eigen wereldbeeld. Pure consequentie. Bij de vrije meningsuiting mag van begrenzing, over welke groep of gemeenschap het ook gaat, dan ook geen sprake zijn. Toch ligt dit bij geloofsgemeenschappen meestal een beetje gevoelig. Als je hen onder de loep neemt, krijgt dit meteen een negatief geladen kantje. De connotatie ligt hier heel anders. Wanneer een bevolkingsgroep of ideologie, zichzelf als een minderheid beschouwt, vormt er automatisch een soort discriminatiegevoel. Kritiek op of de spot drijven met minderheden en zwakkeren wordt dan ook als onethisch en onbeschaafd gezien.

Dat is een jammerlijke algemene vaststelling. Je kan moeilijk enkel de meningen toelaten die overeenstemmen met een groter goed, want dan verdwijnt uiteraard de essentie. Je moet net op alle instanties, zaken of personen je opinie kunnen laten gelden. Je mag je niet laten tegenhouden door het vermoeden dat de ene langere tenen heeft dan de andere. Hoe ver je hierin kan gaan, dat is een andere zaak. Er moet natuurlijk steeds respect zijn voor de persoonlijke integriteit en de menselijke waardigheid. Té ver gaan is altijd gevaarlijk.

Geen woorden maar daden

Maar hoe ver is dat dan? Soms kunnen je woorden een ongepaste daad impliceren. Een heel recent voorbeeld zijn de valse bommeldingen. Als je onterecht schreeuwt dat in een druk winkelcentrum een bom ligt bijvoorbeeld, ontstaat er onnodige paniek en leg je een economie lam als flauwe grap. Dat is natuurlijk uit den boze en moet bestraft worden. Wanneer een leraar zijn mening opdringt aan kleine kinderen, die zelf niet in staat zijn om zelfstandig een goed wereldbeeld te schetsen, ga je voor mij ook over een grens. Maar waar ligt die grens dan? Een interpretabele kwestie, o zo moeilijk om te controleren.

De vrije meningsuiting stopt waar de haat begint. Het is een veel geciteerde oneliner die echter weinig veelzeggend is. Iets inclusiever is stellen dat de meningsuiting stopt waar de rechten van een ander beginnen. Dan heb je de klassiekers laster en eerroof en het meer beladen racisme en xenofobie die om de hoek komen loeren. Maar ook dit is enorm voor interpretatie vatbaar. Want wanneer stopt het recht van de vrijmeningsuiting en waar begint het ander? Zeker bij racisme raakt dit steeds een gevoelige snaar.

Een negatieve stigmatisering en veralgemening van bevolkingsgroepen is steeds riskant en ruikt meestal snel naar racisme. De vrije meningsuiting mag geen excuus zijn voor racisme, maar racisme mag ook niet te snel als excuus voor de vrije meningsuiting opgeroepen worden. Een zeer discutabele stelling. Maar als je jezelf puur baseert op (wetenschappelijk onderbouwde) feiten en uit je eigen denken een kritiek vormt, is die altijd toegelaten. Maar een bepaalde groep zo maar stigmatiseren en kritiek uiten zonder onderbouwde wetenschappelijke argumenten, om zo een groep met opzet te in een slecht daglicht te plaatsen en een algemene valse waarheid te verspreiden is natuurlijk immoreel, dom, en onbeleefd. Dit kan dan ook niet getolereerd worden.

Humor

Maar hoe zit het dan met grappen maken? Comedians, en cartoonisten, spelen in dit hele debat meer dan ooit een enorme rol. Zij lijken net dat stapje verder te durven en kunnen gaan, waardoor dit in het dagelijkse leven ingeburgerd raakt. Hoewel er nog een zekere angst heerst, durven velen taboes ridiculiseren en kritiek openbaar te uiten. Want mensen zijn niet vies van een stevige mening, liet de rubriek ‘Helden van het internet’ ons onlangs nog zien, maar dat terzijde.

Punt is dat de Alex Agnew van vandaag eerder durft zeggen wat vele mensen denken. Het uitvergroten van clichés en stigmatiseren van bevolkingsgroepen is voor de comedywereld nu eenmaal makkelijk en vaak echt grappig ook. Het humoristische kader vormen verzachtende omstandigheden. Een goede stap in de juiste richting. Dit is en blijft natuurlijk altijd een ethische kwestie. Je moet natuurlijk niet naïef zijn en verklaren dat wanneer je iets in een humoristisch kader plaatst ja alles kan permiteren. Dat is dan weer een enorm goedkoop en een zeer flauw excuus. Want humor blijft relatief.

Want hoe maak je het onderscheid tussen een sarcastische, satirische, humoristische en gemeende aanstootgevende mening. Kan bovendien een humoristische opmerking niet aanstootgevend zijn? Zo heb je de Franse grapjas Dieudonné M’bala M’bala, beter bekend als Dieudonné. Exact 1 jaar voor de aanslag op Charlie Hebdo verklaarde de Franse premier Valls dat zijn shows verboden zouden moeten worden, wegens te antisemitisch. Dieudonné kon zich niet meer beroepen op zijn recht op vrije meningsuiting. Wanneer is een racistische mop op zijn plaats en wanneer niet. Dat is een flinterdunne lijn waarin je de zaken amper kan onderscheiden.

Tot slot kan je natuurlijk verwachten dat wanneer je je negatief uitlaat over wie of wat dan ook, dat men de bal kan terugkaatsen. Als je nu eenmaal een mening hebt, heeft een ander die waarschijnlijk ook. De enige certitude is dat antwoorden met geweld, of aanzetten tot geweld, in onze westerse maatschappij geen enkele plaats heeft. Geen enkele mening is zo hard, zo kwetsend, zo vies dat je er het leven voor moet laten, laat dat duidelijk zijn.

Niemand verplicht je om die cartoons te begrijpen, laat staan ermee te lachen. We kunnen alleen maar beroepen op het gezond verstand van ons allemaal. We proberen te leven in een maatschappij waar je volledige vrijheid hebt, die kan gewaarborgd blijven. Daarbij komt dat je mag zeggen wat je wil, maar moet aanvaarden wat een ander wil. Laat ons dat cruciale mensenrecht, een recht waar onze maatschappij mee op berust, toch volledig bewaren. Dat is misschien de enigste conclusie die we kunnen trekken.