Recent onderzoek toont aan hoe mensen hun ogen gebruiken om non-verbaal te communiceren. In de toekomst kan dit soort onderzoek bijdragen aan een beter begrip van hoe mensen met aandoeningen die sociale vaardigheden beïnvloeden zoals autisme, deze subtiele signalen verwerken.
Je hoeft geen psycholoog te zijn om te weten dat ogen veel informatie overbrengen. Niet voor niets bestaat de uitdrukking: “de ogen zijn de spiegel van de ziel”. Toch proberen onderzoekers al lange tijd te achterhalen hoe het brein minieme oogbewegingen opvangt. En hoe het die bewegingen vertaalt naar inzicht in iemands gedachten, gevoelens of mentale toestand. Hoe onderscheiden we een betekenisvolle blik van een vluchtige, betekenisloze oogopslag?
“We proberen te achterhalen waarom ons brein anders omgaat met sociale informatie”, zegt Jelena Ristic, hoogleraar psychologie aan de McGill University in Canada en hoofdauteur van de studie, die in september online werd gepubliceerd in het tijdschrift Communications Psychology.
Onderzoek naar intentionele versus onbedoelde oogbewegingen
In het onderzoek wilden Ristic en haar collega’s begrijpen of mensen anders reageren op intentionele dan op onbedoelde oogbewegingen. Ze filmden proefpersonen die voor een scherm zaten en hun ogen bewogen in reactie op aanwijzingen op dat scherm. Soms werd hen gevraagd hun ogen naar links of rechts te bewegen, naar eigen keuze. Andere keren kregen ze expliciet de instructie om een bepaalde kant op te kijken.
“Het enige verschil tussen die situaties is dat mensen in het ene geval bewust hun ogen bewegen, en in het andere geval een geïnstrueerde of automatische oogbeweging maken”, legt Ristic uit aan Live Science.
Vervolgens rekruteerden de onderzoekers ongeveer 80 deelnemers om de videobeelden te bekijken, die telkens stopten vlak voordat de persoon in beeld daadwerkelijk zijn of haar ogen bewoog. In elk fragment werd de deelnemers gevraagd te voorspellen naar welke kant de persoon zou kijken: links of rechts.
“Ze namen die beslissing sneller wanneer de blik intentioneel was”, aldus Ristic. Het verschil in reactietijd bedroeg slechts enkele milliseconden, maar toonde aan dat mensen intentionele en onbedoelde blikken verschillend verwerken.
In twee vervolgexperimenten, elk met een andere groep van ongeveer 70 deelnemers, onderzochten de onderzoekers of dit verschil in verwerkingssnelheid ook invloed had op de mate waarin mensen de blikrichting volgden. Misschien, zo veronderstelden ze, zouden deelnemers sneller een intentionele blik volgen. Maar verrassend genoeg maakte de intentie hierin geen verschil, zegt Ristic.
Dit suggereert dat het brein mogelijk gebruikmaakt van afzonderlijke processen om de intentionaliteit van een blik te detecteren en vervolgens een passende reactie te formuleren. Het is ook mogelijk dat informatie over intentionaliteit pas later in de sociale interactie wordt verzameld – nadat de blik van de ander volledig is waargenomen.
Bevindingen van het onderzoek
Om te achterhalen wat de deelnemers precies zagen waardoor ze sneller oogbewegingen konden voorspellen, analyseerden de onderzoekers hun videobeelden nauwkeurig. Volgens Ristic leek het met het blote oog alsof de gefilmde personen nauwelijks bewogen. Maar bij gedetailleerde analyse ontdekten de onderzoekers dat er meer subtiele bewegingen rond het ooggebied plaatsvonden voordat iemand uit vrije wil zijn blik verlegde, vergeleken met wanneer dat op instructie gebeurde. Deze kleine bewegingen zouden als een “signaal” kunnen hebben gefungeerd.
“Op basis hiervan vermoeden we dat deze uiterst subtiele bewegingssignalen zeer snel worden doorgegeven om intentionaliteit aan anderen duidelijk te maken. En dat ons brein daar buitengewoon gevoelig voor is”, aldus Ristic.
Vervolgonderzoek
De volgende stap in het onderzoek is het inzetten van nog geavanceerdere oogvolgtechnieken om deze subtiele signalen beter te begrijpen. Ook zullen de onderzoekers nieuwe videofragmenten opnemen, waarin deelnemers hun ogen doelbewust bewegen, bijvoorbeeld met de intentie om iemand te helpen of juist te misleiden. Dit om te onderzoeken of kijkers die specifieke bedoelingen kunnen herkennen.
Daarnaast plant het team vervolgonderzoek met mensen die een aandoening hebben die sociale vaardigheden beïnvloedt, zoals een autismespectrumstoornis of aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Personen met deze neuro-ontwikkelingsstoornissen ervaren vaak moeilijkheden bij het opmerken en interpreteren van sociale signalen. De onderzoekers willen nagaan op welk specifiek moment in de cognitieve verwerking deze groep afwijkt van neurotypische personen.
“Dit is een van de grote, fundamentele vragen in het autismeonderzoek,” zegt Ristic. “Waar werkt het systeem anders – en wanneer precies?”