Op 19 september gaf de UEFA definitief uitsluitsel over het feit dat Brussel één van de dertien speelsteden is waar het Europees kampioenschap voetbal in 2020 zal worden gehouden. Daarbij wordt algemeen aangenomen dat de drie groepsduels en één achtste finale die aan Brussel toegewezen zijn, gespeeld zullen worden in een nagelnieuwe voetbaltempel op Parking C van de huidige Heizelsite. Maar veel vraagtekens blijven niettemin bestaan in dit complexe dossier.
“Ik probeer je scherp te volgen, toch blijf je vaag voor mij. En voor ieder antwoord dat je geeft, komt er weer een raadsel bij”, zingt Boudewijn De Groot in zijn bekende song ‘Tip van de sluier’. Er bestaat haast geen beter stukje liedtekst om de nog steeds aanwezige onduidelijkheid rond het dossier van het nieuwe voetbalstadion in Brussel te parafraseren. Want terwijl de UEFA Brussel definitief heeft toegevoegd aan het lijstje van gaststeden voor Euro 2020, is er nog geen baksteen gebouwd aan het stadion dat met minstens een capaciteit van 50.000 toeschouwers de aan Brussel toegewezen EK-matchen moet kunnen huisvesten.
Antwoorden en raadsels
De plannen voor een gloednieuwe en multifunctionele voetbaltempel, ter vervanging van het huidige Koning Boudewijnstadion, liggen er nochtans wel. Met enkele antwoorden. Zo weten we nu wel dat het nieuwe stadion zal gebouwd worden op de plek waar zich momenteel de Heizelparking C bevindt. Zo weten we nu wel dat dit stadion geen atletiekpiste zal huisvesten (ondanks de intentieverklaring tot een piste en uitschuifbare tribunes die de Vlaamse en de Brusselse Regering eerder hadden ondertekend; tot zo ver de macht van de politieke actoren in dit dossier). En zo weten we nu wel dat het stadion eind 2018 opgeleverd moet worden.
Maar de antwoorden brengen evenveel raadsels. Het kluwen aan betrokken actoren (zowel publieke, semi-publieke en private partijen) maakt de situatie bovendien, niet in het minst bestuurskundig, erg complex. Deze, wat men noemt, ‘multi-actor governance’ vereist een erg hoge mate van coördinatie en afstemming tussen de verschillende stakeholders. Daar loopt het in dit dossier grondig. Alleen al wat betreft de verantwoordelijke overheidsactoren, is de samenhang zoek.
Neem nu de locatie: Parking C van de Heizel is erfpachtgebied en eigendom van de Stad Brussel, wat betekent dat zij de inkomsten zullen verkrijgen van de canon (de erfpacht op de grond) die de toekomstige eigenaar van het voetbalstadion zal betalen. Maar diezelfde Parking C ligt wel op het grondgebied van de gemeente Grimbergen, en dus binnen de grenzen van het Vlaams Gewest. Qua vergunningen is de toekomstige stadionbouwer dus afhankelijk van de Vlaamse overheid. En daar houdt het niet bij op. De veelheid aan kwesties die met de bouw van zo’n megaproject verbonden zijn, zoals aspecten van mobiliteit en openbare veiligheid, maken dat verschillende overheidsniveaus hun zeg in het dossier moeten krijgen.
Ondubbelzinnig standpunt
Verder over de raadsels dan. De uitbating van het voetbalstadion moet een permanente aanwezigheid kennen van een voetbalploeg, die er zijn thuiswedstrijden speelt, teneinde de constante uitbating van het voetbalstadion te verzekeren. Ook dat is een eis van de Stad Brussel. Hoe vaag ook de omschrijving van ‘een voetbalploeg’ in de geformuleerde voorwaarde, het is overduidelijk dat RSC Anderlecht bedoeld wordt. Desondanks blijft diezelfde club haar plannen voor een uitbreiding van haar huidige stadion aanhouden. Het wordt hoog tijd dat ook deze betrokken partij een duidelijk en ondubbelzinnig standpunt inneemt.
En zo komen we gelijk bij het vraagstuk over de financiering van het nieuwe stadion terecht. In de huidige context van budgettaire schaarste en drastische besparingen op elk overheidsniveau – federaal, regionaal en lokaal – zou het publiek niet te verantwoorden zijn dat overheidsgeld aangewend wordt voor het (mee) realiseren van dit project, ongeacht de maatschappelijke externaliteiten die kunnen bestaan. Bovendien is de voetbalwereld vandaag de dag reeds een uiterst commercieel gebeuren, waardoor het te verdedigen en economisch te onderbouwen valt dat de private sector de volledige investering van het project draagt. De vraag wie dan wel de kosten dient te dragen voor noodzakelijke aanpassingen aan de mobiliteitsinfrastructuur, laten we hier dan nog buiten beschouwing.
Te veel valkuilen
Een ander vraagteken is de voorwaarde die de Stad Brussel oplegt dat 100% van de huidige capaciteit van de parkeerplaatsen op ‘Parking C’ dient ter beschikking te (blijven) staan, ook tijdens de uitbatingsfase van het voetbalstadion. De huidige capaciteit bedraagt 9.900 parkeerplaatsen. Het nieuwe voetbalstadion op ‘Parking C’ zal dus in hetzelfde aantal parkeerplaatsen moeten voorzien, wat in concreto ondergronds zal moeten gebeuren. Neem het van mij aan, een ondergrondse parkeergarage van die ordegrootte aan capaciteit onder een voetbalstadion moet zowat een wereldprimeur opleveren. Benieuwd welke ingenieur daarmee aan de slag wil gaan.
Dit zijn nog maar enkele van de onduidelijkheden die blijven bestaan. We kunnen concluderen dat er nog te veel en belangrijke valkuilen bestaan in de planningsfase van dit stadionproject, terwijl de finaliteit ervan reeds in de schaal gelegd is. Aangezien de overheid in de komende decennia meer en meer geconfronteerd zal worden met zulke infrastructurele megaprojecten (denk maar aan de heisa rond de winkelcentra Uplace, NEO en Docks Bruxsel), is er dringend nood aan een nieuwe filosofie en set van besluitvormingsinstrumenten om deze categorieën van complexe projecten op een betere, transparantere en meer eenduidige manier te initiëren.
(Deze opinie werd geschreven voor en verscheen eerder in Brussel Deze Week)