In zijn zoektocht naar vermogens(winst)belasting tekent zich onder de regeringspartijen een consensus af rond het belasten van ‘speculatieve meerwaarden’. Daarbij denkt men aan een belasting op een winst die binnen een bepaalde termijn is gerealiseerd. Is dat een goed idee?
Meerwaarde
Om een meerwaarde te realiseren heeft men uiteraard een aankoop en een verkoop nodig, waarbij de verkoop tegen een hogere prijs gebeurt dan de aankoop. Dit deel van het verhaal is eenvoudig.
Speculatie
Dat deel is moeilijker. Er bestaat geen enkele sluitende, algemeen aanvaarde definitie van dat begrip. Wat alvast niet voldoende kan zijn is de bedoeling winst te maken. Die intentie is immers aanwezig bij elke vorm van belegging. Evenmin volstaat risico: geen enkele belegging is immers totaal zonder risico, terwijl de mate van risico vooral achteraf te meten is.
Onder beleggers (Graham, Buffett) verwijst men naar de manier waarop de aankoop tot stand komt: als de beslissing tot aankoop niet gepaard gaat met een zorgvuldige analyse, gaat het om speculatie. Het is alvast duidelijk dat zo’n definitie niet kan leiden tot een specifieke belasting, vermits het onmogelijk na te gaan is welke aankopen op deze manier tot stand komen, en welke niet.
Speculatie wordt soms ook afgeleid door de vorm die de aankoop aanneemt. Er zou dan sprake zijn van speculatie als de aankoop betrekking heeft op een bezit dat men niet effectief verwerft. Men denkt dan aan zaken als termijncontracten, opties, trackers, en dergelijke.
Een andere definitie heeft betrekking op de termijn. De bedoeling om op ‘korte termijn’ te verkopen zou dan speculatie inhouden. Het is die definitie waar de regering blijkbaar aan denkt.
(Bron: Wikipedia)
Korte termijn
Uiteraard stelt zich dan de vraag wat een ‘korte termijn’ is. Onlangs liet de VBO weten niet gekant te zijn tegen een belasting op speculatie, waarbij men dan als voorbeeld gaf iemand die aandelen kocht ‘om de volgende dag terug te verkopen’, daytraders dus. Dat is uiteraard een zeer enge definitie.
Andere bronnen hebben het over allerlei andere termijnen, van drie maanden tot drie jaar. In dat verband kan opgemerkt worden dat de Tijd onlangs (16 januari 2015) een onderzoek heeft gewijd aan de gemiddelde omloopsnelheid van beursgenoteerde aandelen. Dexia spande met 2 maanden de kroon, maar aandelen als KBC, Delhaize (12 maanden), AB Inbev (13 maanden), Solvay (14 maanden), Bpost (16 maanden) vallen ook binnen sommige van die grenzen. Dat betekent dat een gemiddeld koper- en verkoper van die aandelen als een speculant zou worden aangemerkt.
Voorbeeld
Laten we een en ander eens bekijken vanuit een praktisch voorbeeld. Hierboven staat een grafiek van 3 maanden van het aandeel Galapagos, veelvuldig in het nieuws de laatste tijd.
Wie het aandeel drie maanden geleden kocht, ergens rond de 17 euro, kan daar veel redenen voor hebben gehad: hij of zij kan inderdaad gespeculeerd hebben op de uitslag van de testen voor een nieuw reumamiddel, testen die al lang waren aangekondigd. Hij of zij kan naar de balans gekeken hebben, naar de resultaten, en kan op basis van allerlei overwegingen hebben besloten dat 17 euro een aanvaardbare prijs was.
Vergeten we niet dat de verkoper op dat moment net zo goed zal overwogen hebben dat 17 euro een goede prijs was om te ontvangen. In veel gevallen betekent een transactie op de beurs dat beide partijen denken dat de andere wel goed gek moet zijn.
Nu, recent is een positieve uitslag van één testfase voor één medicijn bekendgemaakt. In het beste geval kan daar een commercieel verkoopbaar medicijn van komen, kan een ander farmabedrijf daarvoor betalen, kan Galapagos overgenomen worden, kan men er misschien nog andere ziekten of kwalen mee oplossen, enz… Allerlei scenario’s dus, die de koers op 31 euro hebben gebracht, meer dan 80 % hoger dan drie maanden geleden.
Stel dat de koper van drie maanden geleden het aandeel nu verkoopt. In een toekomstige fiscale wetgeving zal hij wellicht als speculant worden bestempeld, waarbij zijn winst zal belast worden. Daarbij horen dan een paar vragen.
Een eerste vraag is als dit concreet scenario een speculant maakt van de koper van drie maand geleden. Toen was het aandeel niet speciaal in het nieuws, op het moment van aankoop is het minstens mogelijk dat dit niet gebeurde met speculatieve doeleinden. In de laatste maanden is de beurs ook in het algemeen gestegen. Men kan moeilijk beweren dat iedereen die in het laatste jaar ergens aandelen heeft gekocht, een speculant zou zijn. Goed, nemen wij eens bij wijze van voorbeeld dat drie maanden het ‘scharniermoment’ zou zijn voor die belasting. Als de aandeelhouder in kwestie nu verkoopt is hij dan een speculant, volgende maand niet meer. Nochtans kan men net zo goed de stelling verdedigen dat het aandeel nu nog behouden, middenin de ‘speculatie’ van wat er nu met dat medicijn en met die onderneming nog kan gebeuren, na zulke klim, dat net dàt speculatie zou uitmaken. Een goed huisvader zal veeleer oordelen dat zo’n prijs riskant hoog is, en dat het beter is te verkopen. Eigenlijk is het zelfs zo dat men aandeelhouders zal dwingen te speculeren: als de termijn, welke die ook is, op zijn einde loopt, zal men moeten gokken als men de aandelen niet best houdt tot nà die termijn, of dat men ze toch maar moet verkopen, en de belastingen erbij moet nemen.
Daarnaast wordt degene die nu koopt, op dit moment (nog) niet beoogd. Nochtans lijkt dié nu eerder de speculant te zijn, aangetrokken door een vloed aan nieuwsberichten, en door allerlei optimistische scenario’s, die evenwel allemaal onzeker zijn.
Conclusie
Speculatie valt moeilijk te duiden. Het kan zich voordoen bij aankopen en/of bij verkopen, maar het is moeilijk dit aan te tonen, vooral op het moment van aankoop. Een tijd tussen aan- en verkoop is aanwijsbaar, maar toont daarom niet altijd speculatie aan. Gebruikt men die beperkte tijdspanne toch, dan zal men ontwijkingsgedrag, en daardoor speculatie, net gaan veroorzaken.
Als er werkelijk sprake is van speculatie, en dus niet van voorkennis en evenmin van ernstige analyse, dan kan men ervan uitgaan dat er niet alleen sprake zal zijn van winst, maar net zo goed van verlies. Het tegendeel beweren zou betekenen dat het volstaat om te gokken om een buitengewoon rendement te halen. Zo’n veronderstelling is onzin.
Als die winst en verlies zich verenigingen in één ‘speculant’ dan is het onfair de winst te belasten en het verlies zo te laten. Dan is er netto geen inkomen, maar wel belasting. Het verlies laten aftrekken is evenwel onverantwoord, omdat men op die manier gokken stimuleert.
Als winst en verlies zich beurtelings voordoen in hetzelfde aandeel, waarbij eerst de ene belegger verkoopt met winst, en vervolgens de andere verlies leidt, dan zal de speculant in de praktijk eerder de tweede zijn dan de eerste. Wie goed zijn huiswerk maakt en tot aankoop overgaat in de verwachting van een normaal resultaat, zal net verkopen op het moment dat een beurskoers onverantwoord hoog gaat, en op het moment dat net het niét verkopen speculatie wordt. Als vervolgens de ballon weer leegloopt, dan is het de speculatieve koper die verlies leidt.
Aandelen stijgen en dalen. Op lange termijn, en alléén op lange termijn, valt er een voldoende rendement mee te behalen. De beurs is nu al een aantal jaren aan het stijgen, maar de BEL20 bijvoorbeeld staat nog altijd lager dan 8 jaar geleden, vóór de bankencrisis. Beleggers en speculanten worden nogal gemakkelijk met elkaar verward, speciaal als op korte termijn alleen de stijging opvalt en de indruk ontstaat dat aandelen iets is waarmee men alleen maar rijk(er) kan worden. Zo’n speculatiebelasting is dan ook veeleer speculatie vanwege degene die hem heft: speculatie dat het veel zal opbrengen omdat er zóveel speculanten zijn die zóveel winst maken. Dat zou lelijk kunnen tegenvallen.