Zullen we toch gaan voor de toelatingsproef aan de unief? 5 argumenten voor en 5 tegen 

Rik Torfs, rector van de universiteit KU Leuven, legt de toelatingsproef voor universiteitsstudenten opnieuw op tafel. Met felle reacties tot gevolg, van de katholieke zuil bijvoorbeeld, die steun kreeg van Freya Van den Bossche (sp.a). Is zo’n toelatingsproef echt het antwoord of net niet? De voors en tegens op een rijtje. 

Eerst: Wat houdt de toelatingsproef precies in?

De proef beslist simpelweg of iemand mag toegelaten worden tot de universiteit, al zou hij wel enkel gelden voor mensen die qua vooropleiding te ver af staan bij de richting die ze willen volgen. Iemand uit het BSO die aan de universiteit wil starten, bijvoorbeeld, maar ook iemand uit de Latijnse die kok wil worden. Het resultaat van de proef is bindend, dat wil zeggen: niet geslaagd, is geen toegang tot de unief.

Het doel is om de slaagcijfers van de eerstejaarsstudenten op te krikken, vooral door de slechtscorenden eruit te halen. “We willen niemand uitsluiten en schakelprogramma’s blijven bestaan, maar in de praktijk moeten we vaststellen dat de leerling uit het beroeps niet vaak slaagt aan de universiteit.”

Thinkstock

Controverse

In België, waar democratisering via het onderwijs hoog in het vaandel wordt gedragen, is dat een controversieel voorstel. Dat weet Rik Torfs zelf ook: “Het voorstel komt een beetje choquerend over en druist in tegen een lange traditie, waarvan we ons echter kunnen afvragen of het de goede was.” Net als de Associatie KU Leuven: “Dit is geen perfecte tekst, maar we willen het debat forceren”, klinkt het in De Standaard.  Het resultaat was bakken kritiek, met Mieke Van Hecke van het katholiek onderwijs op kop. 

ARGUMENTEN VOOR

1. Betere slaagcijfers

Van iedereen die aan een bacheloropleiding begint, haalt 39 procent een bachelordiploma op drie jaar. Net iets meer dan 1 op 3 dus. Wie uit het beroepsonderwijs komt, heeft vijf procent kans op slagen.

2. Einde aan de cultuur van ‘geïnstitutionaliseerd frustreren’. 

“Iedereen met een middelbaar diploma mag starten aan de universiteit. Dat heeft tot een cultuur van wagen geleid, van geïnstitutionaliseerd frustreren”, luidt de opinie in De Standaard. Met andere woorden: het falen aan de universiteit weegt op de studenten, laat sporen en frustraties na die een impact hebben en zou dus beter uitgeschakeld worden.

3. Meer geld voor iets anders

De studiekosten betaald door de overheid lopen op tot 5.000 à 10.000 euro per student. Kosten die niet worden terugverdiend als de student niet slaagt en tot de arbeidsmarkt toetreedt met de meerwaarde van de studie. Het geld dat nu geïnvesteerd wordt in studenten die uiteindelijk niet slagen, kan worden aangewend voor andere doeleinden. Bijvoorbeeld om het onderwijs te hervormen, drempels weg te werken. 

4. Minder sociale kosten

Naast de directe kost voor de overheid, is er ook een sociale kost aan de niet-slagende studenten: ze treden later toe tot de arbeidsmarkt, waardoor de samenleving belastinginkomsten misloopt. 

5. Het eerste jaar bepaalt

De selectie van studenten gebeurt voornamelijk in het eerste jaar, besluit onderzoek en wel omwille van drie redenen: slaagkansen van tweedejaarsstudenten zijn hoger (80 procent) dan bij eerstejaarsstudenten (50 procent). Die slaagkansen verschillen minder naargelang de secundaire richting, en wie in eerste zit slaagde in het eerste jaar, heeft hogere slaagkansen in het tweede jaar. “De problemen van niet geslaagde-studenten in het eerste jaar, blijven doorwerken.” 
Thinkstock

ARGUMENTEN TEGEN

1. Discriminerend voorstel

De bindende toelatingsproef zou enkel gelden voor wie een richting kiest die niet aansluit bij de vooropleiding. Dat is discriminerend, haalt Mieke Van Hecke van het katholiek onderwijs uit. Waarom niet alle leerlingen testen? Uit dit rapport blijkt bijvoorbeeld dat ook leerlingen uit de aso-richting menswetenschappen beduidend minder kans hebben op slagen, zélfs in de richtingen die aansluiten bij hun vooropleiding (zoals pyschologie, politieke wetenschappen en sociologie). 

2. Meer factoren dan het intellectuele

“Motivatie is een factor die de slaagkansen enorm kan verhogen. Daarom moeten we voorzichtig zijn met dit soort proeven, zeker als ze bindend zijn”, luidt het bij het gemeenschapsonderwijs. Probleem: motivatie kan je niet meten en kan ook veranderen door de jaren. 

3. Het pakt niet de werkelijke oorzaak aan

Is het probleem wel BSO-studenten die naar unief willen, of is het een probleem van studiekeuze in het algemeen? Als leerlingen beter begeleid worden in het middelbaar, komen ze als vanzelf in richtingen terecht die beter bij hen passen (en ze dus meer kansen op slagen hebben) en verdwijnt het  probleem (gedeeltelijk?). Met andere woorden: die hervorming van het secundair onderwijs is dringend nodig. 

4. Het staat de democratisering in de weg

Dé reden om drempels voor het hoger onderwijs tegen te houden: democratisering. Via onderwijs konden veel kinderen uit arbeidersgezinnen opklimmen tot de middenklasse. Onderwijs wordt nog steeds gezien als dé manier om te ontsnappen uit armoede en generatiewerkloosheid. 

Hier hoort echter een kanttekening bij: de arbeidsmarkt is veranderd. Diploma’s geven geen garantie meer op werk, ‘de motor van democratisering heeft zijn limieten bereikt’, klinkt het in De Morgen. 

5. Liever oriënterend dan bindend

Waarom geen oriënterende toelatingsproef in plaats van bindend? Een bindende proef zet de lat heel hoog, een oriënterende leidt mensen naar een goede richting, maar wie gemotiveerd is (zie puntje twee), kan wel nog altijd doorzetten. 

VOOR- EN TEGENSTANDERS

De associatie KU Leuven (43 procent van het hoger onderwijs), Rik Torfs en ook de N-VA zijn voorstanders. Met die nuance dat N-VA wel gaat voor een niet-bindende oriënteringsproef. 

Tegenstanders zijn bijvoorbeeld Mieke Van Hecke en Freya Van den Bossche (omdat het voorstel discrimineert), de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Antwerpen en de CD&V. 

De studentenorganisaties werden helemaal niet geconsulteerd. De Studentenraad van de KU Leuven sprak zich alvast uit tegen het idee: ‘een debat over oriëntering mag niet gereduceerd worden tot het idee van een toelatingsproef’.