Op 8 mei herdenken we de dag waarop nazi-Duitsland in 1945 capituleerde. Maar de oorlog in Europa eindigde officieel in de Champagnestreek. Generaal Dwight Eisenhower had zijn hoofdkwartier in Reims en het was daar, op 7 mei 1945, dat de Duitsers de overgavepapieren ondertekenden. Champagne en de makers van z’n wereldvermaarde godendrank speelden overigens een niet te onderschatten rol in de Tweede Wereldoorlog.
Vier dagen na de zelfmoord van Adolf Hitler blies een jonge Franse sergeant en voormalig verzetsstrijder genaamd Bernard de Nonancourt met dynamiet de stalen deuren van het Adelaarsnest op, de versterkte klif boven de nazi-vakantiestad Berchtesgaden in Duitsland. Eenmaal binnen vond De Nonancourt minstens een half miljoen flessen van de beste Franse wijnen verborgen in uitgestrekte tunnels.
Daarbij honderden kisten van de vintage uit 1928 van Salon, het champagnehuis waarvan De Nonancourt vijf jaar eerder getuige was geweest van plundering toen hij werkte in de wijnmakerij van zijn familie, Lanson, aan de overkant van de straat. Een paar jaar later zou De Nonancourt weer in de wijnbusiness zitten en Laurent-Perrier runnen; in 1988 nam zijn bedrijf Salon over, waardoor zijn verhaal rond was.
Qua petite histoire kan het tellen. Maar opmerkelijke verhalen zoals die van De Nonancourt laten zien dat Champagne werd gezien als iets unieks en speciaals door de nazi’s. De nazi’s stelden zelfs een “Weinführer” aan om toezicht te houden op de productie van champagne en ervoor te zorgen dat veel flessen hun weg naar hun leiders vonden.
In mei 1940 vielen Duitse troepen Frankrijk binnen. De nazi’s begonnen bijna alles van waarde te plunderen, inclusief kunst, goud en, in de wijnproducerende regio’s van het land, drank.
Veel van de hoogste nazi-officieren waren wijnliefhebbers. Hermann Göring, de machtige baas van de Luftwaffe, en Joseph Goebbels, Hitlers minister van propaganda, waren beide wijnverzamelaars. Adolf Hitler zelf dronk niet, maar dat weerhield hem er niet van om een duizelingwekkend aantal – een half miljoen – flessen te verzamelen als trofeeën in zijn Adelaarsnest-fort in Duitsland.
In de eerste weken van de Duitse bezetting stalen soldaten meer dan 2 miljoen flessen alleen al van wijnmakers in de Champagnestreek. Om de chaos te bedwingen en de overdracht van wijn van Frankrijk naar Duitsland te stroomlijnen, stelden de nazi’s in de verschillende regio’s zogenaamde “Weinführers” aan.
De man die de leiding had over Champagne was Otto Klaebisch, een lange, charmante officier die werd geboren in Cognac, Frankrijk. Zijn familie had cognac verkocht tot na de Eerste Wereldoorlog, toen hun bedrijf door Frankrijk werd geconfisqueerd en ze terugkeerden naar Duitsland.
Voor de Tweede Wereldoorlog had Klaebisch een wijnbouw- en importbedrijf in Duitsland en kende hij al veel producenten in de Champagne. In het begin waren ze daar opgelucht omdat hij uit een familie van wijnhandelaren kwam en ze dachten dat ze op zijn begrip zouden kunnen rekenen. “Beter een wijnmaker een of andere bierdrinkende nazi-lul”, luidde het.
Klaebisch begon met het eisen van maar liefst 400.000 flessen per week voor Duitsland – een bijna onmogelijke lading – en vaak werd veel te weinig betaald aan de Franse producenten. De Duitse eisen legden een ongelooflijke druk op de champagnemakers en in het voorjaar van 1941 besloten ze terug te vechten. De champagnehuizen verenigden zich en vormden een vakbond genaamd het Comité Interprofessionnel du vin de Champagne, die de belangen van de regio zou vertegenwoordigen. Aan het hoofd van de organisatie stond graaf Robert-Jean de Vogüé, het hoofd van Moët & Chandon en een van de meest gerespecteerde mannen in het vak.
Het werd zijn taak om met de Weinführer te onderhandelen. Initieel met weinig succes. Toen de Vogüé bijvoorbeeld klaagde over het aantal door de Duitsers vereiste flessen, raadde Klaebisch hem aan “om iedereen dan ook maar op zondag te laten werken”.
De slimme wijnmakers vonden echter al snel manieren om de Duitsers om de tuin te leiden, waaronder het verbergen van hun beste flessen achter geheime muren in hun kelders of het verkeerd etiketteren van flessen – de beste jaargangen, zoals de 1928, kregen een etiket dat hen inferieur maakte terwijl de slechtste gelabeld werden als de beste.
Het probleem met de laatste strategie was dat Klaebisch een ontwikkeld palet had en kon herkennen wat hij het dronk. “Hoe durf je ons koolzuurhoudend afwaswater te sturen”, hekelde de nazi ooit François Taittinger van het gelijknamige huis. “Wie kan het schelen?” antwoordde Taittinger. “Het is niet zo dat het zal worden gedronken door iemand die iets van champagne weet.” Taittinger kreeg enkele dagen cel voor zijn brutaliteit.
Een andere Franse producent had een nog creatievere manier om met Klaebisch om te gaan. Lily Bollinger, het hoofd van een ander beroemd champagnehuis, ontving de Weinführer beleefd wanneer hij op het landgoed verscheen. Maar ze bood hem een fauteuil aan die opzettelijk smal was, wetende dat de te zware Klaebisch er niet in zou passen. Hij werd gedwongen te staan voor zijn bezoek en keerde nooit meer terug naar Bollinger.
Bewoners van het gebied namen ook meer actieve vormen van verzet aan. Ze verstopten wapens en geallieerde soldaten in hun kelders. Ook veel joden zochten daar hun toevlucht. De wijnmakers bleken ook een waardevolle bron van inlichtingen voor de geallieerden en hebben in dat opzicht geholpen het tij van de oorlog te keren. Het verzet had al vroeg door dat grote Duitse offensieven werden voorafgegaan door grote bestellingen van drank.
Voorafgaand aan de nazi-campagne in Noord-Afrika in februari 1941, gaven de Duitsers bijvoorbeeld opdracht om Franse wijn en champagne speciaal te kurken en te verpakken voor extreme hitte. Deze informatie werd vlak voor de invasie doorgegeven aan de Britse inlichtingendienst.
De Vogüé zelf was actief in het ondergrondse Franse verzet, hij stond aan het hoofd van de vleugel in Epernay. Klaebisch en de nazi’s kregen argwaan jegens de Vogüé en in november 1943 werd de Fransman gearresteerd en naar het concentratiekamp Ziegenhain gestuurd. Klaebisch nam de activiteiten van Moët & Chandon over.
De Vogüé overleefde het ternauwernood in Ziegenhain. Op een gegeven moment kreeg hij gangreen in zijn pink en moest hij die er zelf afsnijden met een stuk geslepen glas. Toen de Britten in mei 1945 het kamp uiteindelijk bevrijdden, was de Vogüé zo zwak dat hij bijna dood aan de kant van de weg lag. Een passerende soldaat die toevallig ooit voor de champagnemaker had gewerkt herkende hem en redde hem. De Vogüé hervatte uiteindelijk het runnen van Moët. (Hij stierf in 1976.)
In 1944 bevrijdden de geallieerden Champagne en Klaebisch keerde terug naar Duitsland. Aan het einde van de oorlog werd hij berecht voor “economische misdaden”. De Vogüé werd als getuige tegen hem opgeroepen, maar steunde verrassend genoeg in plaats daarvan de vrijspraak van zijn oude aartsvijand. “Hij bevond zich in een moeilijke situatie”, zei de Vogüé tegen de rechtbank. “Ik geloof geen moment dat hij zelf ooit mijn arrestatie of die van mijn collega’s zou hebben bevolen. Het was de Gestapo”, getuigde hij. Klaebisch werd vrijgelaten.
Nog een weinig bekend stukje trivia: de oorlog in Europa eindigde officieel in de Champagnestreek. Generaal Dwight Eisenhower had zijn hoofdkwartier in Reims en het was daar, op 7 mei 1945, dat de Duitsers de overgavepapieren ondertekenden. Een meer openbare ceremonie de volgende dag in Berlijn wordt nu herdacht als V-Dag, maar de oorlog eindigde eigenlijk in de Champagnestreek.
(kg)