Hoe gevaarlijk kan een pandemie worden?

Is de wereld anno 2020 vatbaarder voor een wereldwijde epidemie of zijn we er beter tegen gewapend dan ooit?

De volledige geschiedenis van de mensheid beslaat minstens 200.000 jaar. Hoewel we voor het grootste deel van deze 2.000 eeuwen schaarse gegevens hebben, is er één belangrijke les die we kunnen trekken: de kans op uitsterven door menselijke natuurrampen van welke aard dan ook moet het grootste deel van deze periode zeer laag zijn geweest – anders hadden we het niet gehaald. Maar wat als de risico’s veranderd zijn? 

Onze bevolking is nu duizend keer groter dan tijdens het grootste deel van de menselijke geschiedenis, dus er zijn veel meer mogelijkheden voor het ontstaan ​​van nieuwe ziekten bij de mens. En onze landbouwpraktijken hebben een groot aantal dieren gecreëerd die in ongezonde omstandigheden leven in de nabijheid van mensen. Dat verhoogt het risico, omdat veel belangrijke ziekten hun oorsprong vinden bij dieren voordat ze op mensen overgaan. Voorbeelden zijn HIV (chimpansees), Ebola (vleermuizen), SARS (waarschijnlijk civetkatten of vleermuizen) en influenza (meestal varkens of vogels).

We weten nog niet waar Covid-19 vandaan komt, hoewel het erg hard lijkt op coronavirussen die worden aangetroffen in vleermuizen en schubdieren. Bottomline: er zijn aanwijzingen dat ziekten in toenemende mate door dieren worden overgedragen op menselijke populaties.

Moderne beschaving

De moderne beschaving kan de verspreiding van een pandemie ook veel gemakkelijker maken.

De moderne beschaving kan de verspreiding van een pandemie ook veel gemakkelijker maken. De hogere dichtheid van samenwonende mensen in steden vergroot het aantal mensen dat ieder van ons kan infecteren. Snel transport over lange afstanden vergroot de actieradius waarin die ziekteverwekkers zich kunnen verspreiden aanzienlijk. Bovendien zijn we niet langer onderverdeeld in geïsoleerde populaties zoals we dat de afgelopen 10.000 jaar waren.

Samen suggereren deze effecten dat we meer nieuwe pandemieën kunnen verwachten, die zich sneller verspreiden en een hoger percentage van de wereldbevolking bereiken. Om onze kwetsbaarheid te begrijpen en om te bepalen welke stappen moeten worden ondernomen om die te beperken, is het nuttig om de ergst mogelijke scenario’s onder de loep te nemen. Hoe erg kan een pandemie worden? Zo erg dat deze het einde van de beschaving of zelfs van de mensheid zelf kan veroorzaken? Een dergelijk risico voor de hele toekomst van de mensheid staat bekend als een ‘existentieel risico’. We kunnen nu al met zekerheid zeggen dat het nieuwe coronavirus, Covid-19, niet zo’n risico vormt. Maar wat met de volgende pandemie? Om daar achter te komen en om de huidige uitbraak in een grotere context te plaatsen, moeten we even terug naar het verleden.

De Zwarte Dood

In 1347 kwam de dood op ongeziene schaal naar Europa. Hij arriveerde kwam via Caffa in de Krim, en werd meegebracht door het belegerende Mongoolse leger. Vluchtende kooplieden brachten hem onbewust naar Italië. Van daaruit verspreidde hij zich naar Frankrijk, Spanje en Engeland en vervolgens naar Noorwegen en de rest van Europa – helemaal tot Moskou. In amper zes jaar had de Zwarte Dood het continent ingenomen.

In zes jaar stierven tussen een kwart en de helft van alle Europeanen aan de ziekte.

Tientallen miljoenen mensen werden ernstig ziek en hun lichaam bezweek op verschillende manieren aan de ziekte. Sommige droegen gezwollen builen op hun nek, oksels en dijen; bij sommigen werd hun vlees zwart van bloedingen onder de huid; anderen hoestten bloed op van de necrotische ontsteking van hun keel en longen. Alle vormen gingen gepaard met koorts, uitputting en een ondraaglijke stank van wat uit het lichaam kwam.

Bacterie of virus?

Eigenlijk weten we pas sinds 2010 met zekerheid wat die Zwarte Dood was. Toen werden sporen van de Yersinia pestis bacterie in het DNA gevonden van skeletten uit massagraven waarin slachtoffers van de Zwarte Dood zijn begraven. Tot dan kon niet uitgesloten worden dat de epidemie veroorzaakt werd door een filovirus, de groep van virussen waar onder meer het ebolavirus en het marburgvirus toe behoren. De pest daarentegen wordt niet veroorzaakt door een virus, maar door de bacterie Yersinia pestis, die verspreid wordt door vlooien die met name op de zwarte rat parasiteren. 

Het is moeilijk om te vatten welke ravage de Zwarte Dood aanrichtte in Europa. In zes jaar stierven tussen een kwart en de helft van alle Europeanen aan de ziekte. Het Midden-Oosten ontsnapte niet: daar doodde de pest ongeveer een op de drie Egyptenaren en Syriërs. En mogelijk heeft ze enorm huisgehouden in delen van Centraal-Azië, India en China. Vanwege de relatief weinige betrouwbare gegevens uit de 14e eeuw zullen we nooit de ware tol kennen, maar onze beste schattingen zijn dat ergens tussen de 5 en 14 procent van alle mensen in de wereld stierven door de pest, in wat misschien wel de grootste ramp was die de mensheid meemaakte.

De Zwarte Dood was niet de enige biologische ramp die de menselijke geschiedenis heeft getekend. Het was niet eens de enige grote builenpest. In 541 trof de pest van Justinianus het Byzantijnse rijk. In drie jaar tijd kostte dat ongeveer 3 procent van de toenmalige wereldbevolking het leven.

De virale genocide

Toen Europeanen in 1492 Amerika bereikten, stelden twee tot dan gescheiden populaties elkaar bloot aan volledig nieuwe ziekten. Duizenden jaren lang had elke bevolking resistentie opgebouwd tegen hun eigen reeks ziekten, maar was uiterst vatbaar voor de anderen. De inheemse Amerikaanse volkeren kregen het veruit het ergst te verduren door de introductie van ziekten zoals mazelen, griep en vooral pokken.

De volgende honderd jaar eisten die een enorme tol – eentje waarvan de omvang misschien nooit bekend zal zijn omdat we eigenlijk niet weten hoeveel mensen het Amerikaanse continent bevolkten voor de Europeanen kwamen. Maar steeds meer deskundigen gaan uit van een verlies van meer dan 90 procent van de inheemse bevolking van Amerika in een eeuw tijd. Naar schatting verdween zo in de 16de eeuw maar liefst 10 procent van de wereldbevolking.

Spaanse griep

Fast forward enkele eeuwen. In 1918 was de wereld zo met elkaar verbonden ondertussen dat een echt wereldwijde pandemie mogelijk werd. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog verspreidde een verwoestende griep, bekend als de griep van 1918 of de Spaanse griep, zich in enkele maanden naar zes continenten en zelfs afgelegen eilanden in de Stille Oceaan en aan de Noordpool. Ongeveer een derde van de wereldbevolking (we waren toen met amper 1,6 miljard) werd besmet en tussen 3 en 6 procent van alle mensen op onze planeet stierven aan de ziekte. Het dodental overtrof dat van de Eerste Wereldoorlog.

Spaanse griep
Isopix

Maar zelfs zo’n gebeurtenissen bleken niet voldoende om het potentieel van de mensheid op lange termijn te bedreigen. Tijdens de grote builenpestepidemie in de 14de eeuw zagen we de beschaving in de getroffen gebieden wankelen, maar uiteindelijk relatief snel herstellen. Het regionale sterftecijfer van 25 tot 50 procent was niet voldoende om een ​​ineenstorting van het hele continent teweeg te brengen. Ondertussen wordt algemeen aangenomen dat door de Zwarte Dood de loop van de geschiedenis substantieel werd veranderd: de epidemie maakte komaf met het feodaal systeem en versnelde aanzienlijk de opkomst van een middenklasse, zaaide de zaadjes van de Verlichting en opende de deuren naar prille vormen van democratie. 

Dingen die beter zijn geworden

Al de dingen hierboven geven ons in ieder geval reden om te geloven dat de menselijke beschaving waarschijnlijk toekomstige gebeurtenissen met vergelijkbare sterftecijfers zal doorstaan, zelfs als ze op globale schaal plaatsvinden.

Plus: we hebben de wereld ook veranderd op manieren die ons meer bescherming bieden tegen dit soort epidemieën. We hebben een gezondere bevolking; verbeterde sanitaire voorzieningen en hygiëne; preventieve en curatieve geneeskunde en een wetenschappelijk begrip van wat ziektes zijn en hoe ze worden veroorzaakt. En misschien wel het allerbelangrijkste: we hebben volksgezondheidsinstanties om de wereldwijde communicatie en coördinatie bij nieuwe uitbraken te vergemakkelijken. 

We hebben het resultaat van al die dingen in de jongste eeuw gezien door de dramatische afname van endemische infectieziekten (hoewel we niet zeker kunnen zijn dat pandemieën dezelfde trend zullen volgen). Ten slotte hebben we ons als mens door de technologische en wetenschappelijke vooruitgang kunnen vestigen op locaties en in omgevingen die voorheen onleefbaar waren. Dat biedt een extra bescherming tegen uitstervingsgebeurtenissen veroorzaakt door ziektes, omdat die vereisen dat de ziekteverwekker in een breed scala van omgevingen kan gedijen en uitzonderlijk geïsoleerde populaties kan bereiken.

Dat we als soort eindigen door een pandemie is dus niet meteen aan de orde, maar tegelijkertijd kunnen we niet voorbijgaan aan het feit dat bepaalde aspecten van moderniteit en globalisme, zoals we al eerder aanhaalden, het risico op pandemiën hebben vergroot.

Geluk, veel geluk

Op dat vlak is het ook interessant en belangrijk om even stil te staan bij de dingen die we niet zo graag willen horen. Om te beginnen is er iets wat de meeste epidemiologen en virologen beamen: met alles wat we ondertussen weten is het een wonder dat we niet vaker getroffen worden door een pandemie.

Zes op 10 infectieziekten die de mens treffen zijn van zoöne oorsprong: ze komen van dieren. Het aantal virussen bij vogels en zoogdieren dat potentieel de sprong kan maken naar de mens en ons ziek kan maken, wordt momenteel geschat op – hou je vast – 800.000. Of, zoals één expert het treffend verwoordde: “We kunnen onszelf wel wijsmaken dat we beter voorbereid zijn dan ooit, we kunnen wel stellen dat dingen zoals de Spaanse Griep ons waakzamer hebben gemaakt, maar we moeten vooral niet vergeten dat we tot nu toe heel heel veel geluk hebben gehad.”

Het aantal virussen bij vogels en zoogdieren dat potentieel de sprong kan maken naar de mens en ons ziek kan maken, wordt momenteel geschat op – hou je vast – 800.000.

Ons begrip van ziekteverwekkers is zeer recent. Amper tweehonderd jaar geleden begrepen we de basisoorzaak van pandemieën niet eens – een toonaangevende theorie in het westen was dat ziektes werden veroorzaakt door een soort gas. In slechts twee eeuwen ontdekten we dat ze worden veroorzaakt door een grote verscheidenheid aan microscopisch kleine agentia en we hebben geleerd hoe we ze in het laboratorium kunnen kweken (om vervolgens als geneesmiddel te gebruiken), hoe we hun genomen kunnen sequencen, nieuwe genen kunnen implanteren en volledige functionele virussen kunnen creëren van hun geschreven code.

Deze vooruitgang zet zich in hoog tempo voort. In de afgelopen 10 jaar zijn belangrijke kwalitatieve doorbraken geweest, zoals het gebruik van de tool voor het bewerken van genen (Crispr) om efficiënt nieuwe genetische sequenties in een genoom in te voegen. Of het gebruik van ‘gene drives’ om populaties van natuurlijke organismen in het wild efficiënt te vervangen door genetisch gemodificeerde versies. (Gene drive, ook wel gendruk genoemd, is een vorm van genetische modificatie, waarbij het DNA zo wordt veranderd dat die mutatie via de geslachtelijke voortplanting aan alle nakomelingen doorgegeven wordt, onafhankelijk van de normale erfelijkheidsregels.)

Ron Fouchier

Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze vooruitgang op het gebied van biotechnologie gaat vertragen: er doemen geen onoverkomelijke uitdagingen op; geen fundamentele wetten die verdere ontwikkelingen blokkeren. Maar het zou optimistisch zijn om aan te nemen dat dit onbekende terrein alleen bekende gevaren met zich meebrengt.

Het onvermogen van H5N1 (vogelgriep) om van mens op mens over te gaan, voorkwam een pandemie.

Het meeste wetenschappelijk en medisch onderzoek brengt een verwaarloosbaar risico met zich mee. Maar er worden wel degelijk levende pathogenen gebruikt waarvan bekend is dat ze een wereldwijde dreiging inhouden: de Spaanse griep, pokken, SARS en H5N1 (vogelgriep) bijvoorbeeld. En een klein deel van dit onderzoek omvat het maken van stammen van deze ziekteverwekkers die nog meer gevaar opleveren dan de natuurlijke typen, waardoor hun overdraagbaarheid, letaliteit of resistentie tegen vaccinatie of behandeling toeneemt.

In 2012 publiceerde een Nederlandse viroloog, Ron Fouchier, details van een experiment met de recente H5N1-stam van vogelgriep. H5N1 is buitengewoon dodelijk en 60 procent van de mensen die ermee besmet raken overleven dat niet. Maar het onvermogen van H5N1 om van mens op mens over te gaan, had tot dusver een pandemie voorkomen. Fouchier wilde weten of (en hoe) H5N1 dit vermogen van nature kon ontwikkelen. Hij gaf de ziekte door via een reeks van 10 fretten, beesten die wel vaker worden gebruikt als model voor de invloed van influenza op mensen. Tegen de tijd dat het virus overging op de laatste fret, was zijn stam van H5N1 direct overdraagbaar geworden tussen zoogdieren.

Het onderzoek van Fouchier is een duidelijk voorbeeld van iets wat goedbedoeld was, maar waarvan het resultaat de potentie van een wereldwijde ramp meedraagt. In dit geval kwamen instanties tussen, en ze dwongen af dat de paper van Fouchier gestript zou worden van essentiële details; gewoon om te voorkomen dat iemand met slechte intenties ideeën zou krijgen.

Dergelijke experimenten worden natuurlijk gedaan in beveiligde laboratoria, met strikte veiligheidsnormen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de versterkte ziekteverwekkers in een bepaald geval in het wild zouden ontsnappen. Maar hoe onwaarschijnlijk? Dat weet niemand. 

Wanneer het misloopt

En het loopt soms wel degelijk mis. Het mooiste voorbeeld is dat van Janet Parker, die werkte aan de Universiteit van Birmingham. In 1978 werd ze erg ziek. De diagnose: pokken, toen al uitgeroeid. Ze had de ziekte opgelopen omdat ze aan de slag was in een kamer onder die van viroloog Henry Bedson, die aan de slag was met één van de laatste samples van pokken op de planeet die beschikbaar werden gemaakt voor onderzoek. Het virus bereikte Parker via een ventilatieschacht. Twee weken later was ze dood en vooralsnog is ze de laatste mens op aarde die aan pokken is bezweken. Bedson, die te nonchalant met zijn samples had omgesprongen, pleegde zelfmoord uit schuldgevoel.

Officieel zijn er nog twee samples van pokken: eentje in de kluizen van de CDC in Atlanta, en eentje in een Russische laboratorium in de buurt van Novosibirsk. Officieel dan. Volgens de CIA hebben ook Frankrijk en Noord-Korea nog samples. En in 2014 vond iemand die een magazijn van de US Food and Drug Administration in Bethesda (Maryland) aan het opkuisen was nog verschillende tubes met het virus. Ze lagen er al sinds de jaren vijftig (en bleken nog steeds levensvatbaar).

Miltvuur, mond- en klauwzeer, …

En op het eiland Vozrozjdenija in het Aralmeer bevindt zich een oud laboratorium dat door de Sovjets gebruikt is voor het ontwikkelen van biowapens, waaronder pokken. In de jaren zeventig zou zich al een kleine epidemie hebben voorgedaan doordat een vrouw plankton had aangeraakt dat besmet was met pokken uit het laboratorium. Door de opdroging van het meer is het eiland aan het vasteland vastgegroeid en kunnen mensen en dieren het ondertussen makkelijk bereiken. Hoewel er ‘waarschijnlijk’ geen monsters van het pokkenvirus meer zijn, was het eiland nog vervuild met andere ziektes, met name miltvuur. Tien ondergrondse miltvuur-opslagplaatsen zijn inmiddels volledig schoongemaakt en 200 ton miltvuurbacterieafval is verwijderd. Het is niet duidelijk hoeveel afval op het eiland is achtergebleven. 

In 2001 werd Groot-Brittannië getroffen door een verwoestende uitbraak van mond- en klauwzeer bij vee. Zes miljoen dieren werden gedood in een poging de verspreiding ervan te stoppen, en de economische schade bedroeg in totaal 8 miljard euro. In 2007 was er weer een uitbraak. Die werd getraceerd tot een laboratorium dat aan de ziekte werkte. Mond- en klauwzeer werd beschouwd als een pathogeen van de gevaarlijkste categorie en vereiste het hoogste niveau van bioveiligheid. Maar het virus ontsnapte via een slecht onderhouden pijp en lekte in het grondwater van de faciliteit. Na een onderzoek werd de licentie van het lab desalniettemin verlengd. En twee weken later was er weer een lek.

Het gevaar van wetenschappelijke democratisering

Een andere dreiging schuilt in de snelle democratisering van de biotechnologie of simpelweg hoe snel en hoe makkelijk cutting-edge technologieën toegankelijk worden voor steeds meer mensen. Het duurde 13 jaar en kostte 500 miljoen euro om de volledige DNA-sequentie van het menselijk genoom te produceren. Nu, amper 15 jaar later, kan een genoom worden geanalyseerd voor minder dan duizend euro en binnen een uur. 

Het omgekeerde proces is ook veel eenvoudiger geworden: met online DNA-synthesediensten kan iedereen een DNA-sequentie naar keuze uploaden en deze laten maken en naar hun adres verzenden. Hoewel nog steeds duur, is de syntheseprijs de afgelopen twee decennia met een factor 1.000 gedaald. 

We lijken te zijn vergeten dat het sluiten van grenzen tegen infectieziekten niet werkt.

Sekte

Gelukkig zijn de meesten onder ons niet echt geneigd om een wereldwijde apocalyps te veroorzaken. Maar zo’n mensen bestaan wel degelijk. Misschien wel het beste voorbeeld is de Aum Shinrikyo-cultus in Japan, actief tussen 1984 en 1995. De sekte trok enkele duizenden leden aan, onder wie mensen met geavanceerde vaardigheden in chemie en biologie. Ze pleegde meerdere dodelijke aanvallen met VX-gas en sarin-gas, waarbij meer dan 20 mensen omkwamen en duizenden gewond raakten. De sekte probeerde ook antrax (miltvuur) te bewapenen bleek achteraf.

Veel is daar wellicht niet aan te doen – je kan de vooruitgang niet tegenhouden en je wil dat ook niet – maar het helpt alvast als we ons bewust van de gevaren zijn. Carl Sagan vatte dat allemaal misschien nog het best samen: het probleem is niet zozeer een overdaad aan technologie, maar een gebrek aan wijsheid. “Veel van de gevaren waarmee we worden geconfronteerd, komen inderdaad voort uit wetenschap en technologie – maar, fundamenteler, we hebben onszelf daardoor in een positie doen belanden waardoor we onszelf kunnen uitroeien zonder evenredig wijs te zijn geworden.”

Lessen uit het verleden

Laten we met dat laatste gegeven een finaal bruggetje maken. We lijken als soort niet echt geprogrammeerd om lessen te leren uit het verleden. Wat quarantaines, lock-downs of hoe-je-het-ook-wil-noemen betreft, kunnen historische vergelijkingen helpen, omdat de technieken niet veranderen. Quarantaine, isolatie, maskers en handen wassen zijn allemaal aloude methoden om zieken en gezonde mensen uit elkaar te houden en de overdracht van ziekten tot een minimum te beperken.

coronavirus

Een belangrijke les die regeringen uit de Spaanse Griep-epidemie van 1918 kunnen trekken bijvoorbeeld, is dat verplichte volksgezondheidsmaatregelen vaak contraproductief zijn. Inperking is veel effectiever als mensen ervoor kiezen om er aan te voldoen. Maar om dat te laten gebeuren, moeten ze goed worden geïnformeerd over de dreiging waarmee ze worden geconfronteerd en moeten ze erop vertrouwen dat de autoriteiten handelen in hun collectieve belang. Als een van deze of beide dingen ontbreken, werkt het amper. 

En we lijken te zijn vergeten dat het sluiten van grenzen tegen infectieziekten niet werkt. Veel landen hebben dat al gedaan, ondanks het advies van de WHO. Het is een les die we lijken te moeten leren elke keer dat er een nieuwe pandemie optreedt. 

Nepnieuws

Nog een les is deze: wees eerlijk en verbloem de zaken niet. Eén van de redenen waarom de griep in 1918 bekend werd als de Spaanse Griep was omdat Spanje neutraal was in de oorlog en de pers niet censureerde. Terwijl de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk – die allemaal griep hadden vóór Spanje – de epidemie uit de kranten hielden “om het moreel niet te schaden”. Toen ze het eindelijk erkenden, publiceerden de kranten tegenstrijdige berichten over de volksgezondheid en herhaalden ze ongegronde geruchten, waaronder een bericht dat Duitse U-boten die in de VS strandden, opzettelijk griep hadden gezaaid.

Er was veel nepnieuws in 1918 en er is nu veel nepnieuws – en in 2020 is het volume en de transmissiesnelheid ervan hallucinant. Er zijn gruwelijke berichten over mensen die industriële alcohol drinken of cocaïne gebruiken om Covid-19 af te weren. Ook in 1918 dachten mensen dat alcohol hen zou beschermen, en kwakzalvers verzilverden de wanhoop van mensen door ineffectieve en soms zelfs giftige brouwsels te verpakken in ‘elixers’ waarvoor ze exorbitante prijzen vroegen.

Meer
Lees meer...