Straffe stelling: de toekomst heeft er nog nooit zo goed uitgezien. De consument krijgt een enorm rijk en divers aanbod aan quasi geen kost. Het journalistieke vak wordt transparanter, de concurrentie eerlijker, en de instapkost voor nieuwe initiatieven alleen lager. Tegelijk wordt de relatie tussen consument en journalist veel volwasser. Journalistiek moet opnieuw de dialoog met haar publiek herstellen en in alle openheid haar werk delen met het publiek.
In 1887 nam William Randolph Hearst de leiding over van de San Francisco Examiner. Z’n vader had de kracht verkregen via de betaling van gokschulden. Hearst zou vanuit San Francisco en later New York een media-imperium uitbouwen dat z’n gelijke niet kende.
Hearst z’n bedrijfsgeheim? Zwaar investeren in journalistiek, in mensen. Hij nam bij de Examiner meteen de allerbeste journalisten en cartoonisten aan, onder meer Mark Twain, en betaalde ze zeer royaal. Zeker toen hij in New York z’n krantenimperium uitbreidde en een heuse krantenoorlog begon met Joseph Pulitzer, werd er een echte oorlog op talent uitgevochten, waarbij hele redacties werden ‘weggekocht’, zoals vandaag bij voetbalploegen gebeurt. Hearst Media bestaan vandaag nog, al kampt het met dezelfde problemen als alle grote mediabedrijven.
Maar de essentie van het verhaal is dit: er komt onvermijdelijk een nieuwe oorlog om journalistiek talent, om mensen. Want dat wordt in de 21ste eeuw, die wij de ‘gouden eeuw voor de journalistiek’ dopen: een spelletje van talentvolle mensen. Journalisten en ondernemers die midden in de ‘nieuwe’ journalistiek staan: de kansen, de mogelijkheden, de vooruitzichten voor nieuwsmakers, reporters, verslaggever, zijn overal te wereld ontzettend groot.
Zeker voor de digitale journalistiek is er een heel simpele conclusie vandaag: ze bestond gewoon niet 5 of 6 jaar geleden. Dus al te grote uitspraken doen over wat er precies zal gebeuren met de media-industrie, heeft op zich weinig zin. Het is zelfs niet het doel van deze reeks. Die draait rond journalistiek, en voor de journalistiek worden het schitterende jaren.
De media-industrie is op zoek naar modellen, naar manier om geld te verdienen, zoals ze dat deden in de jaren van papieren dominantie. Maar met dat sfeertje van crisis, van saneringen, van inkrimping, ontstaat het verkeerde beeld alsof heel ‘de media’ in gevaar is. Fout. Het is niet omdat de media-industrie er slecht voor staat, dat de journalistiek er slecht aan toe is. Integendeel, de journalistiek komt alleen maar sterker uit de digitalisering, net als de consument. De meest evidente vooruitgang is er voor de lezer, de kijker, de consument.
Gigantische kennis aan onze vingertoppen
We zijn nog nooit zo goed geïnformeerd geweest als vandaag. Onze keuze is zoveel rijker, objectiever, sneller en vooral oneindig breder. In het Nederlandse taalgebied is er al veel aanbod met één vingerklik beschikbaar, en in het Engels of elke andere wereldtaal wordt het gigantisch. Met een simpele tablet en een internetverbinding krijg je vanuit elke hoek van de wereld op bijna elk moment een aanbod dat tien jaar geleden ondenkbaar was. De kracht van giganten zoals Google en Wikipedia, de online-encyclopedie die groter en meer gebruikt wordt dan gelijk wat er ooit aan kennisverzameling gemaakt is, is enorm.
Lands- en culturele grenzen zijn weggeveegd: je kan minder dan 24 uur nadat de laatste episode van het seizoen van de populaire televisiereeks Game of Thrones is uitgezonden in Amerika, die al rustig bekijken in België. Gratis en voor niets (al is het misschien niet helemaal legaal).
Dat geldt voor de meeste info of entertainment die beschikbaar is: ze is gratis. Het idee van informatie zo toegankelijk mogelijk maken voor zoveel mogelijk mensen, de basisfilosofie van het net én van Google, is vandaag nog even springlevend als 20 jaar geleden, toen alles begon. Het verschil is dat er vandaag zoveel meer kanalen zijn waarlangs informatie, nieuws en entertainment de consument bereiken. Er is – in de Engelstalige wereld in de eerste plaats – een explosie aan gratis nieuwssites.
Een substantieel deel daarvan financiert waardevolle, hoogstaande journalistiek met inkomsten uit online-advertenties. Net zoals content-platformen zoals Twitter en Facebook, Youtube, Vimeo, en honderden andere websites dat doen.
Daarnaast kan de consument, als hij bereid is te betalen, een ongelofelijk extra aanbod krijgen. Quasi elke internationale krant heeft ondertussen een betaalmodel waardoor je je zonder problemen aan de andere kant van de wereld kan abonneren en je favoriete krant lezen, zolang je maar een internetverbinding hebt. En voor een klein bedrag krijg je echt onderscheidende, goede journalistiek. Net zoals je voor bepaalde goede films of goede muziek bereid bent te betalen, geldt dat ook voor journalistiek met een meerwaarde.
Alleen is het onze vaste overtuiging dat het tijdperk toen alles achter een – papieren – paywall zat, nooit meer terugkomt. Dat is de essentie van de internetrevolutie: die instant-beschikbaarheid van informatie.
Voor de journalist zelf waren de mogelijkheden nog nooit zo groot en de instapdrempel was nog nooit zo laag. Het aantal nieuwe initiatieven is echt enorm. Iedereen met enige ambitie in de journalistiek, hoeft niet langer te wachten tot hij of zij door een grote redactie wordt opgepikt om eerst een paar jaar luizenjobs te doen: je begint gewoon meteen te schrijven, te bewijzen dat je iets kan, op je blog, je eigen webpagina, je Facebook of je Twitter-account.
Vreemd genoeg zijn veel van de stagiairs en sollicitanten die we ontmoeten daar niet mee bezig. Hoe kan een zichzelf respecterende student niet bezig zijn met (online) publiceren? En hoe kan elke zichzelf respecterende journalistieke opleiding dat niet eisen van z’n studenten? De focus van onze journalistieke opleidingen op ‘papieren’ jobs is echt meer dan pijnlijk, maar daar komen we later nog uitgebreid op terug.
Hoe dan ook: door de digitalisering wordt de jobmarkt in de journalistiek transparanter en eerlijker. Iedereen kan en moet zich bewijzen, nog voor hij of zij professioneel journalist wordt. En als een groot, gevestigd nieuwsmerk niet gelooft in jong aanstormend talent, dan is het perfect mogelijk dat datzelfde talent binnen een paar jaar een concurrent geworden is, met een eigen blog of nieuwsmerk.
Hierdoor wordt de concurrentie ook heviger: de tijden van gemakkelijke monopolies en superwinsten voor de twee kranten en dat ene televisiestation die de lokale mediamarkt verdelen, is voorbij. Want door de digitale revolutie zie je overal ‘disrupters’ – een mooie Engelse term die zich moeilijk laat vertalen, letterlijk betekent het verstoorders – opduiken: nieuwkomers die in een rustige, in slaap gewiegde regio die tot dan gezellig verdeeld was onder twee, drie of vier grote spelers, de boel komen verstoren. Het maakt iedereen scherper, en dwingt de journalistiek om beter te zijn, klaar om de concurrentiestrijd aan te gaan. Daar wordt opnieuw de consument, de lezer, beter van.
Productie van journalistiek: duizend keer handiger/sneller/beter
Op individueel niveau is de job van journalist door de digitalisering honderd keer makkelijker en krachtiger geworden. Gedaan zijn de uren in stoffige kelders opzoekwerk doen, gedaan is het ook met het onderhouden van gigantische archieven op zolder en in de kelder. Informatie, in quasi elke vorm, is veel makkelijker beschikbaar geworden. Opzoekingen zijn geen tijdrovend werk meer. Tijd kan dus veel meer besteed worden aan het echte werk: onderzoek en creatie.
Opnieuw verwarrend voor outsiders bovendien: als de job van technici, monteurs, camera-mensen, etc… verdwijnt, omdat je dankzij technologie zelf je eigen monteur/videomaker/fotograaf bent geworden, is dat dan goed of slecht? Is een goed gemaakte, maar veel goedkopere productie per se slechter? Niet dat we een pleidooi tegen vakmanschap of perfectie willen houden, maar al te vaak wordt dat verward met “behouden wat is” en alle vernieuwing als een “teloorgang” bestempelen.
Bovendien zijn grenzen ook fysiek vervaagd door de technologie. Dankzij Skype kan je zowat op elk moment gelijk waar een interview doen met iemand die aan de andere kant van de planeet zit. Communicatie met bronnen is honderd keer makkelijker en goedkoper geworden. Als er een schietincident op Capital Hill is in Washington, kan je letterlijk live meekijken via de smartphone van gelijk wie ter plaatse is. Apps zoals Meerkat en Periscope laten toe om op elk moment met een smartphone beelden live uit te zenden naar al wie dat wil volgen. Heel het concept van hot, live verslaggeving als dure productie is compleet aan het vervellen. De journalistieke mogelijkheden zijn geëxplodeerd, en we staan nog maar aan het begin van de nieuwe mogelijkheden.
We durven te stellen dat ook de maatschappij is beter geworden is van de digitalisering. De transparantie is enorm toegenomen. Veel meer zaken zijn nu openbaar en meteen beschikbaar. Beleidsmakers zijn veel makkelijker aanspreekbaar, en veel beter te volgen via de klassieke, de nieuwe én de sociale media.
Want dat is misschien wel de meest fundamentele verbetering: de relatie tussen de nieuwsconsument en de journalist is door de digitalisering nieuw, volwaardig leven ingeblazen. Het kan niet genoeg benadrukt worden: de wederkerigheid, de duidelijke feedback, de communicatie is er opnieuw, na honderd jaar massamedia die eenrichtingsverkeer geworden was.
Dat maakt journalistieke discussie objectiever. Hoeveel mensen lezen wat? En waar haken ze af en waarom? Hebben we als journalisten ons werk dus wel op de juiste manier aangeboden, klopt die titel wel? Zowat alles kan je nu meten en eerlijk vergelijken. Gedaan met het pure giswerk en grote theorieën bouwen rond ‘wat het volk wilt’ en ‘wat het volk moet’.
Het volk heeft zelf een stem: in de data over lees- en kijkgedrag. En in de constante feedback, via mail en sociale media. Als iets niet goed is, als er fouten in staan, als het niet accuraat is, zal je consument/gebruiker dat laten weten, op een snelle en directe manier. Daar wordt de journalistiek op haar beurt alleen maar beter van.
Bovendien zijn de dragers van het nieuws, het hele distributienetwerk, de gebruikers zelf geworden. Via sociale media delen zij, en maken ze zo, al dan niet bewust, een nieuwsselectie die ze hun vrienden, familie, kennissen, hun netwerk aanbieden via een timeline op Facebook of Twitter. Nieuws verandert daardoor. Wordt meer op maat gemaakt, wordt menselijker.
Journalistiek zal bovendien voor haar financiering veel minder afhankelijk zijn. Om te beginnen omdat de grootste kost, dat oude industrieel proces van drukken of uitzenden via gigantische studio’s, voor een groot deel wegvalt. De consument betaalt vooral voor de journalistiek, veel minder voor al het overbodige industriële proces van dragers.
Journalistiek zal veel meer gaan over het idee dat je een gemeenschap van lezers, van fans, van betrokken leden bouwt rond je nieuwsmerk. Dat je elke dag bewijst waarom de lezer, de consument jouw merk nodig heeft, waarom het de moeite waard is. Bouw je zo een duurzame band op en investeer je als merk in die gemeenschap rondom jou, dan kan je daar aan verdienen. Hoe je dat dan doet, hetzij door lidgeld of donaties, hetzij door reclame-inkomsten, doet er voor de journalistiek zelf niet veel toe.
Maar dit kan enkel als je deelt via het internet, niet monopoliseert. Openheid zal hoe dan ook de norm zijn. Openheid over de manier van journalistiek bedrijven, maar ook over hoe je geld verdient. Enkel als je de lezer uitlegt waarom er advertenties staan, waarom stukken gesponsord worden, kan je aantonen dat het je onafhankelijk bent.
We zitten midden in een overgangsproces voor de media. De zogenaamde ‘winnaars’ van vandaag, zijn morgen mogelijk de verliezers. Alleen staat één zaak vast: wie zich niet bewust is van de verandering, en krampachtig vasthoudt aan het verleden, gaat ten onder. Daarbij blijft een bepaalde metafoor steeds terugkomen: hoeveel van de grote koetsenmakers zijn ooit goede autobouwers geworden?
Helemaal gaat die vergelijking niet op. Want journalistiek is in dit verhaal de leidraad. Inhoudelijk een bijdrage leveren; het verschil maken; met iets nieuws, origineels aankomen. Iets dat de lezers, de kijker echt kan smaken, en echt apprecieert.
In die zin zijn journalistieke bedrijven geen koetsenmakers. Het journalistieke vak moet een aantal van haar basiswaarden blijven koesteren en verdedigen: objectiviteit, onafhankelijkheid, eerlijkheid, rechtvaardigheid en respect. Als ze daarnaast de mogelijkheden van de digitale revolutie omarmt en ermee aan de slag gaat, kan ze zichzelf opnieuw uitvinden.
Een discussie over het uitsterven van de papieren krant is een achterhoedegevecht; waarom zou een achterhaalde technologie blijven bestaan? De vraag hoe lang het dan nog duurt is op zich interessant, maar niet voor de journalistiek zelf. Uiteindelijk is papier niet meer dan een drager van het nieuws. Een beperkte, ouderwetse en milieuvervuilende manier bovendien.
Dus waarom daaraan vasthouden? Het antwoord zit hem natuurlijk in de inkomsten, die veel hoger zijn bij een papieren product en de overheid die via royale toelages dat systeem in stand houdt. Het is geen toeval dat vele grote mediabedrijven nu dromen van de betaalmuur of een variant, als een soort reddingsboei voor hun overlevingsstrijd. Paywalls zijn een oefening in artificieel schaarste creëren, een poging om het oude monopolie op informatie te herstellen. Dat gaat, of je het nu draait of keert, in tegen de basisfilosofie van het internet: het openen van informatie voor iedereen, overal en altijd.
Maar de tijd dat informatie het privilege was van diegenen die het konden betalen, hetzij via kranten, boeken of zelfs onderwijs, is definitief voorbij. En zolang klassieke mediamerken dat niet beseffen, zijn ze verloren.
Het onderscheidend vermogen
Voor de oude mediabedrijven net zo goed als voor de nieuwkomers: is het journalistieke product onderscheidend, anders, uniek? En staat je journalistiek voor iets?
Is dat het geval, dan hoef je je als dinosaurus geen al te grote zorgen te maken. Als je tenminste beseft dat de wereld aan het veranderen is. Om die reden ook doen financiële kranten, die voor een duidelijk product staan en iets onderscheidend op hun site en hun digitale platformen kunnen bieden, het relatief goed.
Voor anderen ligt dat veel moeilijker. Er bestaat geen regionale- of sportkrant ter wereld die succesvol achter een betaalmuur is gegaan, tenzij je er een duidelijke extra functie aan toevoegt, zoals Bild.de met de voetbalbeelden van de Duitse competitie. Waarom zou de lezer bereid zijn te betalen voor nieuws dat via radio en televisie grotendeels gratis beschikbaar is, zoals sportnieuws? Het verklaart meteen een deel van de vijandigheid naar de openbare omroep toe. Moet de VRT überhaupt sport doen, en hoe concurrentieel is ze dan met de privé-spelers?
Tegelijk is het gebrek aan een echt duurzaam digitaal model voor regionale kranten een gevaarlijke ontwikkeling. Want wie volgt dan de lokale politiek, de besluitvorming op een niveau lager dan de Wetstraat? In Nederland, net zoals in de Verenigde Staten, hebben de regionale kranten enorme klappen gekregen, en dat is nefast voor het sociale weefsel. De Persgroep heeft in Nederland uiteindelijk de zieltogende Wegener-kranten overgenomen, en heel Nederland hoopt in stilte dat het hen lukt om de boel draaiende te houden.
Sanering zijn hoe dan ook steeds een deel van het klassieke antwoord in de papieren media: het met minder journalisten doen. Journalistiek als vierde macht klinkt misschien abstract, maar wat als er plots geen reporters meer zijn om een gemeenteraad te volgen? Of nog ééntje. Of nog twee mediagroepen, die er elk maximum ééntje sturen, zoals in Vlaanderen grotendeels het geval nu?
Het wordt uitkijken welke experimenten en initiatieven de uitgevers van regionale kranten uitrollen om de conversie naar een digitaal tijdperk te maken. Of wie weet, springt de openbare omroep in dat gat, het zou maatschappelijk in elk geval te verdedigen zijn.
De overtuiging dat de journalistiek beter kan, eenvoudiger kan, door een directe band met je publiek, en via een veel minder verspillend productieproces, leeft vandaag zeer sterk bij de pioniers van dat ‘nieuwe tijdperk’. Er is geen reden om aan te nemen dat die enkelen vandaag of morgen de journalistieke norm zullen zetten.
Nu al zien we dat duizend bloemen aan de bloei raken: overal zijn kleine en grotere groepjes journalisten en ondernemers bezig met nieuwe initiatieven. Dankzij de lagere digitale drempel zie je steeds meer journalisten met een eigen merk, een eigen nieuwskanaal. Ook dat is een terugkeer naar de zuiverheid. In die nieuwe operaties ligt de nadruk daar waar hij hoort: bij de journalistiek.
We hebben een aantal paradigma’s over het nieuws definitief overboord gegooid. Niet altijd even bewust, maar wel onomkeerbaar gaat de digitalisering als een wervelwind over onze nieuwsproductie én -consumptie heen. We moeten het verleden niet afwimpelen alsof het niets was, want de gouden krantentraditie heeft ons gebracht waar we nu staan. Maar alles is aanwezig om er nu inderdaad ook echt een gouden tijdperk voor de journalistiek van te maken.
David Perlich en Wouter Verschelden schreven deze reeks. Samen maakten ze eerder het boek “Stop De Persen”. Sommige thema’s en onderwerpen kwamen ook daarin aan bod.