In november wordt de onbemande Space Launch System (SLS) naar de maan gelanceerd. Dat wordt de eerste stap in een reeks missies, collectief het Artemisprogramma genoemd, die uiteindelijk terug mensen op de maan moeten plaatsen. Maar terwijl mensen steeds meer richting de ruimte kijken, is het makkelijk om te vergeten dat er ook in onze eigen oceanen nog enorm veel te ontdekken valt.
In het jaar 1521 probeerde de Portugese ontdekkingsreiziger Ferdinand Magellaan te meten hoe diep de stille oceaan is. Hij deed dat door een kanonbal aan een koord te binden, waarna hij die de zee in gooide. Nadat hij na 732 meter nog altijd niet de bodem had bereikt, verklaarde Magellaan dat de oceaan “onmeetbaar diep” is.
Intussen weten we dat dit niet het geval is, hoewel je Magellaan niets kan kwalijk nemen. De gemiddelde diepte van de oceaan is immers zo’n 3,7 kilometer, een verticale afstand die bijna even groot is als die van de hoogste bergen van de Alpen (De Mont Blanc, de hoogste berg in West-Europa, is zo’n 4,8 kilometer hoog).
Op sommige plaatsen gaat de oceaan echter veel dieper. In de Atlantische Oceaan zijn er bijvoorbeeld plaatsen waar de oceaanbodem meer dan 8 kilometer diep is. En in de Stille Oceaan, ten oosten van de Marianen, een Amerikaans territorium dat zich op meer dan 1.000 kilometer van het Aziatische vasteland bevindt, kun je de zogenaamde Marianentrog terugvinden. Dat is het diepste punt op aarde: op sommige plaatsen kun je er diepten van 11 kilometer bereiken.
Hoe is het daarbeneden?
De omgeving op de zeebodem is zo goed als even extreem als in de ruimte. De druk op een diepte van 11 kilometer is ongeveer 1.000 keer zo groot als de druk die je aan de oppervlakte ervaart. Hoewel dat nog niet genoeg is om botten te verpulveren (dat zou in theorie pas rond een diepte van 35 kilometer gebeuren), is dat niet bepaald aangenaam.
De temperatuur bedraagt er ook niet meer dan 3 graden Celsius. Bovendien kan licht van de oppervlakte maar een maximale diepte van zo’n 1.000 meter bereiken. Vanaf rond de 200 meter wordt het echter al snel donkerder.
De bodem van de oceaan is dus een helse plaats. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we een stuk meer verkenningstochten doen naar de ruimte. Toch zijn er een aantal pioniers die al naar de diepste diepten zijn afgereisd.
De Challengerdiepte
De eerste belangrijke poging om de laagste regionen van de oceaan te bestuderen die benoemenswaardig is, is de Challenger-expeditie. Tijdens die missie om meer te weten te komen over de diepste regionen van de oceanen, werd in 1875 de Challengerdiepte ontdekt, het diepste punt van de Marianentrog. De trog werd met een verzwaard koord gemeten, net als Magellaan bijna vier eeuwen eerder probeerde. Leuk feitje: de Space Shuttle Challenger werd vernoemd naar de boot die deze missie uitvoerde, de Britse HMS Challenger.
Meer dan 75 jaar later keerde de spirituele opvolger van dat schip, de HMS Challenger II, terug naar dezelfde plaats. Met de moderne technologie aan boord, waaronder een echolood, werd getracht accuraat te meten hoe diep de Marianentrog is. Toen werd bevestigd dat die een diepte van bijna 11 kilometer bereikt.
Een echolood is een instrument dat gebruikt wordt om vanaf het oppervlakte te meten hoe diep het water is. Dat wordt gedaan door een geluidstrilling verticaal naar beneden te zenden. Door zeer nauwkeurig te meten hoe snel het duurt voor de trilling terugkaatst, kan de diepte worden bepaald.
Eerste bemande missie
Als we de Challenger-expedities zien als het equivalent van de eerste satellieten in de ruimte, dan kan de duik van de Zwitserse oceanograaf Jacques Piccard en de Amerikaanse luitenant Don Walsh in 1960 vergeleken worden met de eerste maanlanding.
De twee avonturiers doken op 23 januari van dat jaar naar een diepte van 10.916 meter (later gecorrigeerd naar 10.911) in de Trieste, een zogenaamde bathyscaaf, een speciaal voor diepzeeonderzoek gebouwde onderzeeër. De afdaling duurde bijna vijf uur en verliep aanvankelijk probleemloos tot een diepte van ongeveer 9.000 meter werd bereikt. Daar hoorden Piccard en Walsh een luide barst. Toch besloten zij verder te gaan.
Toen ze de bodem bereikten, zeggen de twee dat ze verschillende levensvormen zagen op de barre zeebodem. Ze zagen onder andere een soort vis en een onbekende soort garnaal, iets dat later niet door biologen werd geloofd omdat zij dachten dat het onmogelijk was dat er zich zo diep leven zou kunnen bevinden. De Trieste was echter niet uitgerust met wetenschappelijke apparatuur en de twee konden ook geen foto’s nemen. Na een verblijf van zo’n 20 minuten merkten Piccard en Walsh barsten op in de kijkvensters en besloten ze terug te keren.
James Camerons afdaling
Dat was meteen de laatste missie naar de bodem van de Marianatrog, ten minste tot filmmaker James Cameron in 2012 een eigen poging ondernam. De bekende regisseur deed dat in een onderzeeër die hij zelf had ontworpen, de Deepsea Challenger, weeral een ode aan dat eerste schip uit de negentiende eeuw.
Camerons afdaling duurde zo’n drie uur. Door de immense druk werd, net als zijn voorganger, ook de Deepsea Challenger beschadigd. Toch bleef Cameron zo’n drie uur op de zeebodem. “Het voelde alsof ik letterlijk in één dag naar een andere planeet was gegaan en terug was gekomen”, vertelde de regisseur later. Op de zeebodem kon hij een soort garnaalachtige geleedpotigen waarnemen.
Wetenschappers denken dat er zich zo diep geen vissen bevinden. Het exemplaar dat door Piccard en Walsh werd gezien, zou waarschijnlijk een soort zeekomkommer zijn. Ook andere kleine organismen, zoals wormen, bevinden zich in de Marianentrog. Sommige van die wezens zijn zelfs al terug naar de oppervlakte gebracht met robotische sondes.
Toch valt er nog veel te ontdekken op de zeebodem. Volgens National Geographic is maar liefst 80 procent daarvan nog nooit verkend. “Een veel groter percentage van het oppervlak van de maan en de planeet Mars is in kaart gebracht en bestudeerd dan van onze eigen oceaanbodem”, klinkt het. Er zijn in de oceanen ongetwijfeld nog een ontelbaar aantal diersoorten en andere levensvormen die nooit zijn ontdekt door de mens. Misschien zou het dus een goed idee zijn om niet enkel op Mars en Europa naar leven te zoeken, maar ook hier op aarde, in onze eigen oceanen.
(bg)