‘Grenslanders’: wie waren de Lorrendraaiers écht? Illegale slavenhandelaars van hetzelfde kaliber

Grenslanders speelt zich af in de polders van Zeeuws-Vlaanderen, op de grens tussen Vlaanderen en Nederland. Rechercheur Tara Dessel (gespeeld door Jasmine Sendar) en psychiater Bert Dewulf (gespeeld door Koen De Bouw) gaan in de nieuwe één-fictiereeks na wat er met een vreemd meisje gebeurd is, dat aangetroffen werd in de polders. Grenslanders staat al integraal online en de vijanden in de serie zijn de Lorrendraaiers, een mysterieuze misdaadorganisatie, die de grensstreek terroriseert. Maar de Lorrendraaiers hebben ook echt bestaan in de achttiende eeuw. Wie waren de Lorrendraaiers?

Grenslanders draait rond mensenhandel en een misdaadorganisatie, en de historische Lorrendraaiers stonden daar niet ver vanaf. Aan het einde van de zestiende eeuw werd het woord gebruikt voor smokkelaars die tijdens de Nederlandse Opstand handel dreven met de Spaanse vijand. In de zeventiende en achttiende eeuw slaat het woord op smokkelaars, die het monopolie van een handelscompagnie ontduiken en dus op eigen houtje geld verdienen.

Goud en slaven

Eind 1718 raakte vond er een belangrijke zeeslag plaats tussen de Lorrendraaiers en de West-Indische Compagnie. De Lorrendraaiers wisten het schip en hun bemanning naar de bodem van de zee te doen zakken, wat een roemrijke periode opleverde voor de smokkelaars.

Toch werkten de Lorrendraaiers, die voornamelijk uit de provincie Zeeland kwamen, anders dan hun legale concurrenten. De West-Indische Compagnie, die van de Nederlandse overheid uitging, verzamelde Afrikaanse slaven in forten langs de West-Afrikaanse kust. De slaven werden daar opgesloten tot ze verscheept werden naar Amerika. De Lorrendraaiers hadden echter geen forten en zeilden de hele West-Afrikaanse kust af opzoek naar mensen om handel mee te drijven in goederen en tot slaaf gemaakte Afrikanen. 

De West-Indische Compagnie probeerde deze illegale handel uit te schakelen, maar dat is hen nooit gelukt. De Lorrendraaiers waren voornamelijk actief aan de monding van de Calabar en de kust van Angola, waar de schepen van de West-Indische Compagnie niet vaak kwamen.

Steeds meer slaven

In de beginperiode deden de Lorrendraaiers vooral in goederen, vooral goud en ivoor. Slaven werden doorverkocht aan Portugese of Engelse slavenhalers. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw kwam daar verandering in. Uit Amerika kwam steeds meer vraag naar Afrikaanse arbeidskrachten. De Zeeuwen stuurden daarom steeds vaker illegale slavenschepen op pad.

Goedkopere slaven

Nog een nadeel voor de West-Indische Compagnie: de Lorrendraaiers verkochten slaven voor 20 procent minder. Zij konden zich dat veroorloven, omdat ze minder kosten hadden. Zo moesten de smokkelaars geen forten onderhouden. Indirect is dat een zegen geweest voor de Afrikaanse bevolking. Zo werd de slavenhandel voor de West-Indische Compagnie nooit echt een lucratieve activiteit. Daarom zin ze er in 1739 maar mee gestopt. Dat meldt ook het Historisch Nieuwsblad.

10 procent van Nederlandse slavenhandel

Van 1700 tot 1730 konden de schepen van de West-Indische Compagnie gemiddeld 500 slaven vervoeren, bij de Lorrendraaiers waren dat er 300. De Lorrendraaiers zouden zo’n 60.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen verscheept hebben. Dat is ongeveer 10 procent van alle vervoerde slaven door Nederlandse schepen.

Bij het einde van het handelsmonopolie kwam er weer vrijhandel: alle kooplieden in Nederland mochten voortaan weer handel drijven op West-Afrika. Ze moesten daar wel een soort belasting voor betalen aan de West-Indische Compagnie. Zo eindigt de ‘Lorrendraaierij’ op Afrika, maar in Grenslanders is die dus nog springlevend.

Meer
Lees meer...